ECLI:NL:PHR:2000:AA4770
Parket bij de Hoge Raad
- M. Mok
- Rechtspraak.nl
Instemmingsrecht van de ondernemingsraad bij wijziging van verlofregelingen
In deze zaak gaat het om de vraag of de Diensteenheid Particulieren/Ondernemingen Zaandam van de Belastingdienst, in het kader van de Wet op de ondernemingsraden (WOR), als onderneming kan worden aangemerkt en of het Hoofd van de Eenheid (de Staat) als bestuurder moet worden beschouwd. Het Hoofd van de Belastingdienst heeft het voornemen geuit om het zogenaamde 'pretverlof' af te schaffen, waarbij de Ondernemingsraad Belastingdienst Zaandam van mening is dat hiervoor instemming vereist is volgens artikel 27, lid 1, WOR. De Bedrijfscommissie voor de Overheid heeft geadviseerd dat de regeling voor bijzonder verlof gelijkgesteld moet worden met een vakantieregeling, maar de kantonrechter te Zaandam heeft de Staat in het gelijk gesteld. De Ondernemingsraad heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, dat door de rechtbank te Haarlem is bekrachtigd.
De Hoge Raad moet nu oordelen of de regeling van het pretverlof onder het instemmingsrecht van artikel 27, lid 1 WOR valt. De Hoge Raad overweegt dat de opsomming in artikel 27 limitatief is, maar dat er ook besluiten zijn die raakvlakken hebben met de gevallen genoemd in dit artikel. De Hoge Raad concludeert dat de toekenning of intrekking van verlof kan worden gekwalificeerd als een primaire arbeidsvoorwaarde, maar dat de uitwerking ervan als secundaire arbeidsvoorwaarde kan worden gezien. De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing van de rechtbank niet in strijd met het recht is en dat het middel niet tot cassatie leidt. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep, met veroordeling van eiser in de kosten.