Voetnoten
1.De pleitnota in cassatie gaat onder 2.7. uit van een verkeerde lezing van de overweging 6.1 in de beschikking. De rechtbank zegt daar niet dat de verdenking ‘’niet kennelijk onredelijk’’ is, maar dat ‘’het bij klager ingestelde onderzoek niet als kennelijk onredelijk wordt aangemerkt.’’
2.Hetzelfde verschil bestaat met HR NJ 1994, 262 waarnaar de pleitnota in cassatie verwijst.
3.Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, 2e druk, p. 436.
4.Aldus wordt inderdaad met minder genoegen genomen dan in de pleitnota onder 2.8. wordt verlangd. De verwijzing onder 3.3. naar de conclusie van mijn ambtgenoot mr Fokkens voor HR NJ 1993, 692 verdient ook een kanttekening. Mr Fokkens schreef de aangehaalde passages nl. met betrekking tot het afluisteren van telefoongesprekken van een verschoningsgerechtigde en laat aan deze passages de opmerking voorafgaan dat de inbreuk op het beroepsgeheim ingeval van dergelijk afluisteren in tegenstelling tot bij de huiszoeking volledig is.
5.HR NJ 1992, 315; DD 97.012.
6.Dat lijkt de steller van de pleitnota in cassatie te miskennen gelet op zijn kritiek in bijlage III op de beslissing van de rechtbank.
7.Zie beschikking nr. 3.7. e.v.
8.Het wetsvoorstel waarnaar de Hoge Raad hier verwijst is BHTK 1997-1998, 25 836 (Reparatiewet). Dat wetsvoorstel hield een aanvulling van art. 23 Sv in: ‘’Het tweede tot en met vierde lid zijn niet van toepassing, voor zover het belang van het onderzoek hierdoor ernstig wordt geschaad.’’ In de Reparatiewet van 28 januari 1999, Stb. 30 is dat onderdeel overigens weer geschrapt. In het Verslag van de Tweede Kamer (BHTK 1997-1998, 25 836, nr. 5, p. 2) hadden kamerleden bedenkingen tegen het goedmaken van het verzuim in art. 23 Sv via een reparatiewet. De minister beloofde het wetsvoorstel te zuiveren van dit oneigenlijk element. De aanvulling op art. 23 Sv zou haar plaats krijgen in een wet tot wijziging van het Wetboek van strafvordering. Overigens waren aan de minister geen problemen in de rechtspraktijk bekend die zouden zijn veroorzaakt door de verplichting van art. 23 lid 2 Sv (BHTK 1998-1999, 25 836, nr. 6, p. 2 e.v.). Bij Nota van wijziging van 4 november 1998 (BHTK 1998-1999, 25 836, nr. 7) is de voorgestelde aanvulling op art. 23 Sv geschrapt. Op 19 november 1998 is het voorstel zonder hoofdelijke stemming door de Tweede Kamer aangenomen (TK 27-1781). Hetzelfde geschiedde in de eerste Kamer op 26 januari 1999 (EK 17-550). Dat de wijziging van art. 23 Sv niet in de Reparatiewet is opgenomen heeft dus niet te maken met een koerswijziging van de wetgever.
9.Hof Amsterdam 8 maart 1996, NJ 1996, 561.
10.BHTK 1992-1993, 23 251, nr. 3, p. 13; BHTK 1994-1995, 23 251, nr. 13, p. 12/13.
11.Brief van 16 februari 1994, nr. 426328/94/6, opgenomen als bijlage in J.G. Postma, Behandeling door de raadkamer, diss. RUG 1999.
12.P. 232 e.v.
13.Corstens, 2e druk, p. 436.