ECLI:NL:PHR:1999:ZD1496

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juni 1999
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
109.873
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificeerde diefstal en schadevergoeding in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een verzoeker die is veroordeeld voor gekwalificeerde diefstal, gepleegd in de periode van 5 tot en met 9 september 1995 in Hengelo GLD. De verzoeker heeft verschillende goederen, waaronder langspeelplaten, prentkaarten en een personenauto, weggenomen uit een woning. De goederen behoorden toe aan de erfgename van de overleden eigenaar. Tijdens de rechtszaak heeft de verzoeker verklaard dat de goederen niet aan hem toebehoorden, terwijl de erfgename bevestigde dat niemand het recht had om de goederen weg te nemen. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak op 15 juni 1999 de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, maar ook de vraag naar de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen behandeld. De Hoge Raad benadrukt dat de strafrechtelijke autoriteiten niet de rol van de burgerlijke rechter moeten innemen bij beslissingen over eigendoms- en bezitskwesties. De zaak is uiteindelijk terugverwezen naar een ander gerechtshof voor herbehandeling van de vordering van de benadeelde partij, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen.

Conclusie

Nr. 109.873
Mr van Dorst
Zitting 13 april 1999
Conclusie inzake:
[verzoeker = verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1. Wegens gekwalificeerde diefstal, meermalen gepleegd, heeft het gerechtshof te Arnhem verzoeker onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
2. Namens verzoeker heeft mr R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel behelst de klacht dat de onder 1 bewezenverklaarde diefstal ontoereikend is gemotiveerd omdat het hof niet heeft gerespondeerd op het verweer dat de weggenomen goederen aan verzoeker toebehoorden, vermits de toenmalige eigenaar hem had gezegd dat hij die goederen na diens overlijden mocht hebben.
4. Ten laste van verzoeker is onder 1 bewezenverklaard dat
"hij in de periode van 5 september 1995 tot en met 9 september 1995 in de gemeente Hengelo GLD, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een (kamer)woning heeft weggenomen 4 langspeelplaten en 42 prentkaarten en 2 geluidboxen en een multimeter en een koffiemolen en een (kruiden)rekje en een aantal films en 2 filmprojectoren en filmapparatuur en een aansteker toebehorende aan de erfgename van [betrokkene 2](...), waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van een valse sleutel".
5. De gebezigde bewijsmiddelen houden, voor zover te dezen van belang, in
- als de ter terechtzitting in hoger beroep door verzoeker ten aanzien van de in bewezenverklaring vermelde goederen afgelegde verklaring:
"Deze goederen behoorden mij niet in eigendom toe."
- als verklaring van [betrokkene 3], de erfgename:
"Hetgeen is weggenomen behoorde mij dan wel mijn overleden echtgenoot toe. Niemand had het recht of toestemming de goederen weg te nemen en zich toe te eigenen."
- als verklaring van erfrecht, ondertekend door C.H.A.W., notaris:
"Betrokkene 3] is bevoegd en gerechtigd tot het in ontvangst nemen van alle tot de onderhavige boedel en nalatenschap behorende goederen, gelden en geldswaarden."
6. Uit het voorgaande volgt dat, anders dan in het middel wordt betoogd, het door en namens verzoeker aangevoerde wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.
7. In het tweede middel wordt aangevoerd dat de bestreden uitspraak innerlijk tegenstrijdig is omdat de bewezenverklaring van feit 1 - voor zover inhoudende dat verzoeker een aansteker gestolen heeft - niet te rijmen is met 's hofs last tot teruggave aan verzoeker van de inbeslaggenomen aansteker.
8. Ingevolge art. 353 lid 2 Sv kan de rechter ten aanzien van inbeslaggenomen voorwerpen de teruggave daarvan gelasten aan de beslagene of aan de rechthebbende danwel de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten. Het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de huidige tekst van art. 353 Sv strekte onder meer tot verbetering van de positie van rechthebbenden op inbeslaggenomen voorwerpen. Desalniettemin is uitgangspunt gebleven
"dat de strafrechtelijke autoriteiten bij de beslissing over teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen niet moeten worden gedwongen op de stoel van de burgerlijke rechter te gaan zitten, dat wil zeggen geen definitieve beslissingen over eigendoms- en bezitskwesties zullen moeten geven."(1)
9. Een last tot teruggave als bedoeld in art. 353 Sv moet dus - anders dan in het middel wordt verondersteld - niet worden beschouwd als de vaststelling dat degene aan wie het voorwerp wordt teruggegeven, de rechthebbende is. Dat brengt mee dat 's hofs last tot teruggave van de aansteker aan verzoeker geen afbreuk doet aan de vaststelling dat verzoeker de aansteker heeft gestolen.(2) Men kan van mening verschillen over het antwoord op de vraag naar de opportuniteit van een last als de onderhavige, maar die vraag is in casu niet aan de orde.(3)
10. Het derde middel betreft 's hofs (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van de door verzoeker aan diens auto toegebrachte schade.
11. Het hof heeft de vordering van [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van fl. 750,= (met niet-ontvankelijkverklaring van [benadeelde partij] in zijn vordering voor het overige) met de overweging:
"Naar het oordeel van het hof is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [benadeelde partij] als gevolg van het onder 3 bewezen verklaard handelen schade heeft geleden tot na te melden bedrag."
12.1. Ten laste van verzoeker is onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op 18 oktober 1995 te Hengelo, gemeente Hengelo GLD, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto (merk Volkswagen, kleur groen, kenteken [AA-00-AA]), toebehorende aan [benadeelde partij], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel"
12.2. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft verzoeker de autosleutels van de onderhavige auto weggenomen uit het appartement van een zekere [betrokkene 4] en heeft hij die sleutels gebruikt om de auto te starten, om daar vervolgens mee weg te rijden.
13.1. Het door [benadeelde partij] ingevulde voegingsformulier houdt als omschrijving van de geleden schade in:
"auto total loss Golf-diesel f 2500,=
Contant geld f 125,=
Fiets f 150,="
13.2. In eerste aanleg is [benadeelde partij] in zijn vordering (van fl. 2.775,=) niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat deze niet van zo eenvoudige aard is dat zij door de politierechter kan worden behandeld.
13.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
"Ter terechtzitting is verschenen de benadeelde partij [benadeelde partij], die volhardt bij de door hem ingediende vordering en die verklaart dat de weggenomen auto f. 2.500,-- waard was en dat de auto, nadat deze was teruggevonden, naar de sloop is gebracht."
13.4. Het proces-verbaal van evenbedoelde zitting houdt als verklaring van verzoeker onder meer in:
"Ik heb later de auto teruggebracht. Volgens mij was de auto niet total-loss en heb ik aan de auto geen schade toegebracht."
14. In aanmerking genomen dat verzoeker de door [benadeelde partij] gestelde schade aan zijn auto heeft betwist en dat uit de bewezenverklaring van feit 3 en de daartoe gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat verzoeker die schade heeft veroorzaakt, is het oordeel van het hof dat [benadeelde partij] als gevolg van het bewezenverklaarde feit schade heeft geleden tot een bedrag van fl. 750,= niet zonder meer begrijpelijk. Vgl. HR 14 april 1998, NJ 1998, 675; HR 17 november 1998, NJ 1999, 151. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
15. De eerste twee middelen zijn ongegrond. Gronden waarop Uw Raad gebruik zou behoren te maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve in meer opzichten te vernietigen dan hierna zal worden aangegeven, heb ik niet aangetroffen.
16. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch - in de lijn van HR 14 april 1998, NJ 1998, 675 - uitsluitend voor wat betreft de beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] en de tevens te dien aanzien opgelegde schadevergoedingsmaatregel, met verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
1 Kamerstukken II, 1993-1994, 23 692, nr. 3, blz. 7.
2 Daar komt nog bij dat het hof aan de benadeelde partij de vordering tot schadevergoeding (van fl. 1.330,=) tot een bedrag van fl. 570,= heeft toegewezen.
3 Zie hierover J.C.M. Leijten, Van vogels, vuurwapens en door rechters bevoordeelde dieven, in: Naar eer en geweten (Remmelink-bundel), 1987, blz. 309 ev. Zie ook HR 20 mei 1980, NJ 1981, 428 nt ALM.