Voetnoten
1.Het vijfde en het achtste middel komen overeen met het tweede respectievelijk het derde middel in
2.Kennelijk betreft dit een aanverwante zaak, waarin [getuige] als getuige ter terechtzitting was gehoord.
3.Dit betreft de verdachte in zaak 109.076, die wegens groot-scheepse heroïnehandel door het Hof is
4.Nu het middel daar niet over spreekt laat ik art. 10
5.EHRM 16 December 1992, A 251-B, NJ 1993, 400, m.nt. EJD, § 29.
6.EHRM 25 juni 1997, Halford v. The United Kingdom, Recueil des arrêts et décisions 1997, blz. 1005 e.v.
7.Straatsburgse rechtspraak omtrent observatie is schaars. De ECRM (rapport 9 mei 1989 inzake Hewitt & Harman, NJCM-Bulletin 1992, blz. 333) oordeelde "secret surveillance activities for the purpose of gathering and storing on file information concerning a person's private life" een inbreuk op het in art. 8, eerste lid, EVRM omschreven recht.
8.HR 19 februari 1991, NJ 1992, 50, r.o. 8.1.
9.EHRM 15 juni 192, A 238, NJ 1993, 711, m.nt. EAA.
10.De kritiek op dit arrest, vervat in Van Dijk/Van Hoof c.s., Theory and Practice of the European Convention on Human Rights (third edition, 1998), blz. 534, deel ik niet. Ik meen dat § 40 van het arrest aldus kan worden begrepen, dat de enkele omstandigheid dat een burger, ongeweten, zaken doet met een undercover agent geen aantasting van enig in art. 8 eerste lid, bedoeld recht oplevert, en dat de omstandigheid dat die burger aan die agent prijs geeft dat hij handelt in drugs dat niet
11.In EHRM 28 oktober 1994, A 300-A (Murray tegen Groot-Brittannië), NJ 1995, 509 m.nt. Kn, r.o. 88, heeft het EHRM ook common law aangemerkt als the law in de zin van art. 8, tweede lid, EVRM.
12.Vgl. G. Knigge, in: Leerstukken van Strafprocesrecht, Groningen, vierde druk, 1998, blz. 12-16.
13.De annotator EAA wijst erop dat kennelijk is bedoeld art. 142 Sv.
14.Vgl. R. v. State 7 oktober 1993, Jurisprudentie ABW 1994/18.
15.Kamerstukken II 1996-1997, 25403, nr. 3, blz. 27. Zie ook blz. 70.
16.Kamerstukken II 1996-1997, 25403, nr. 7, blz. 50.
17.BGH 14 mei 1991, NStZ 1992, blz. 44, m.nt. Rogall.
18.R. Von Hippel und A. Weiß, Eingriffsqualität polizeilicher Observierungen, Juristische Rundschau
19.B. Kramer, Videoaufnahmen und andere Eingriffe in das Allgemeine Persönlichkeitsrecht auf der Grundlage des § 163 StPO?, NJW 1992, blz. 2732-2738.
20.Kleinknecht/Meyer, Strafprozeßordung, 43e druk, München, 1997, aant. 34a op § 163.
21.Vgl. EHRM 16 december 1992, A 247-B, NJCM-Bulletin 1993, blz. 449-453, inz. Edward tegen het Verenigd Koninkrijk (uitgangspunt is dat all material evidence for or against the accused moet worden overgelegd) en EHRM 24 februari 1994, A 284, NJ 1994, 496, inz. Bendenoun tegen Frankrijk (hier ging het om stukken van een belastingdossier). In beide arresten betrok het EHRM in zijn overwegingen dat de klager aan de rechter niet duidelijk had gemaakt waarom de bedoelde stukken
22.Voorbeelden van om die reden voor het bewijs ontoelaatbare conclusies: HR 8 januari 1991, DD 91.145; HR 2 juni 1992, DD 92.354.
23.Een voorbeeld van een voor het bewijs gebezigd p-v houdende een conclusie van een verbalisant is vervat in HR 22 mei 1990, DD 90.303.
24.Vgl. HR 3 juni 1997, NJ 1997, 584.
25.Vgl. HR 25 november 1986, NJ 1987, 493.
26.Stcrt. 1994, nr. 326; Kamerstukken II, 1995-1996, 24072, nr. 140, p. 205-208. Het instellingsbesluit en het reglement van de Centrale Toetsingscommissie zijn voorzover ik heb kunnen nagaan niet bekendgemaakt op een wijze als bedoeld in HR 28 maart 1990, NJ 1991, 118 (r.o. 4.7), zodat niet kan worden gezegd dat deze zich ertoe lenen als rechtsregels te worden toegepast jegens betrokkenen. Zie omtrent de Centrale Toetsingscommissie voorts H.A. Holthuis, Aanpak georganiseerde misdaad: het middel erger dan de kwaal? in P.J. Tak, (red.), Bespiegelingen omtrent de Wet Bijzondere Opsporings-bevoegdheden.
27.Inzake Opsporing, Rapport Enquêtecommissie Opsporingsmethoden, Den Haag, 1996, blz. 378.
28.Zie daaromtrent Van Dijk/Van Hoof, Theory and Practice of the European Convention on Human Rights, derde druk, Den Haag, 1998, p. 465-467; Harteveld/Keulen/Krabbe, Het EVRM en het Nederlandse Strafprocesrecht, tweede druk, 1996, p. 134.
29.Vgl. ECRM 7412/76 van 12 juli 1977 inzake Haase, D & R 11 (1978) blz. 78 (i.h.b. blz. 80 en 91, 92). Dat militaire stukken aan kennisneming van de beschuldigde waren onthouden leverde naar het oordeel van de Commissie geen schending van art. 6, derde lid onder b, EVRM op.
30.Zijdelings kan in dit verband worden gewezen op EHRM 26 maart 1987, A 116, inzake Leander tegen Zweden. Het betrof een klacht omtrent het op grond van geheimgehouden gegevens uit het politieregister weigeren van een aanstelling in het Marinemuseum. Het EHRM nam geen schending aan van art. 8 EVRM.
31.Vgl. EHRM 16 december 1992, A 247-B, NJCM-Bulletin 1993, p. 315-316 en 449-453, inz. Edward tegen het Verenigd Koninkrijk (uitgangspunt is dat all material evidence for or against the accused moet worden overgelegd) en EHRM 24 februari 1994, A 284, NJ 1994, 496, inz. Bendenoun tegen Frankrijk (hier ging het om stukken van een belastingdossier). In beide arresten betrok het Hof in zijn overwegingen dat de klager aan de rechter niet duidelijk had gemaakt waarom de bedoelde stukken aan hem zouden moeten worden overgelegd. Ook in HR 5 november 1991, DD 92.100, werd een zodanige eis gesteld (m.b.t. het verzoek, geluidsopnamen te maken van het ter terechtzitting gesprokene).
32.Vgl. HR 17 oktober 1995, NJ 1996, 147 (inzake tap-verbalen).
33.EHRM 18 februari 1997, NJ 1997, 590, NJ 1997, 590, § 23: "The principle of equality of arms - one of the elements of the broader concept of fair trial - requires each party to be given a reasonable opportunity to present his case under conditions that do not place him at a substantial disadvantage vis-à-vis his opponent."
34.Samengevat in NJCM-Bulletin 1997, p. 323.
35.EHRM 2 februari 1996, NJ 1996, 725, m.nt. Kn, § 51.
36.Kennelijk doelt het Hof op zijn in deze conclusie, bij de bespreking van de tweede klacht van het eerste onderdeel van het derde middel, in § 27 weergegeven overweging.
37.EHRM 24 april 1990, A 176A, NJ 1991, 523 m.nt. EJD.
38.Op dat punt schiet art. 125g Sv tekort, maar die kwestie is in casu niet aan de orde.