ECLI:NL:PHR:1999:AA3820
Parket bij de Hoge Raad
- M. Mok
- Rechtspraak.nl
Juridische geschil over mortuariumkosten en de toepassing van de Wet tarieven gezondheidszorg
In deze zaak gaat het om een geschil tussen de Stichting Algemeen Christelijk Ziekenhuis Groningen en [verweerder] over de rechtmatigheid van mortuariumkosten die door het ziekenhuis in rekening zijn gebracht na het overlijden van de vader van [verweerder]. De vader overleed op 7 november 1994 in het Martiniziekenhuis, waarna het ziekenhuis een bedrag van ¦185 in rekening bracht voor 'mortuariumkosten'. [Verweerder] betwistte deze kosten en vorderde terugbetaling op basis van onverschuldigde betaling, stellende dat het ziekenhuis geen recht had om deze kosten aan hem in rekening te brengen. De kantonrechter wees de vordering van [verweerder] af, maar in hoger beroep oordeelde de rechtbank dat het ziekenhuis de kosten ten onrechte in rekening had gebracht, omdat deze niet onder de goedgekeurde tarieven van de Wet tarieven gezondheidszorg (WTG) vielen. De rechtbank oordeelde dat de noodzakelijke laatste verzorging voortvloeit uit de geneeskundige behandelingsovereenkomst, maar dat de mortuariumkosten niet als noodzakelijke zorg konden worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft de zaak uiteindelijk vernietigd en verweerder in de kosten veroordeeld, met de conclusie dat de kosten voor de werkzaamheden aan het stoffelijk overschot niet rechtsgeldig in rekening konden worden gebracht zonder goedkeuring van het COTG.