9. De klacht dat de overweging van het hof in strijd is met het aanwezigheidsrecht acht ik ongegrond. Het aanwezigheidsrecht mag verdachte uiteraard niet ontzegd worden, maar van ontzegging is mijns inziens pas sprake indien verdachte (zelf of bij monde van zijn raadsman) heeft verzocht om aanwezig te kunnen zijn en het openbaar ministerie daartoe de mogelijkheid niet heeft verschaft. Hier gaat het om de vraag of de overheid gehouden is om een persoon die tot ongewenst vreemdeling is verklaard, op voorhand, ook zonder dat deze daarom verzoekt, ontheffing daarvan te verlenen. Een verplichting daartoe kan ik in het aanwezigheidsrecht niet lezen. Nu verdachte in casu de weg naar een raadsman heeft gevonden, maar een dergelijk verzoek niet is gedaan, is het verweer terecht en op juiste gronden verworpen.
10. Het feit dat er in soortgelijke gevallen wel dagvaardingen uitgaan waarop aan de bevoegde autoriteiten wordt verzocht verdachte die de dagvaarding toont in de gelegenheid te stellen de zitting bij te wonen, doet daar niets aan af, nu een dergelijke toevoeging in de praktijk niets uithaalt. Tijdelijke ontheffing wordt enkel verkregen als de hierboven onder 5 beschreven weg bewandeld wordt.
11. Het tweede middel behelst de klacht dat het hof de strafoplegging onvoldoende heeft gemotiveerd.
12. Allereerst zou het hof niet voldoende hebben aangegeven waarom het een zwaardere straf noodzakelijk achtte dan de politierechter eerder oplegde.In eerste aanleg werd verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Het hof heeft verdachte veroordeeld tot 8 maanden gevangenisstraf, met als motivering: “Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.Verdachte heeft deelgenomen aan een zogeheten “snelkraak.” Een dergelijk feit maakt op brute wijze inbreuk op het eigendomsrecht van anderen. Daarbij komt dat het bewezenverklaarde feit niet alleen bij het slachtoffer, maar ook in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid teweegbrengt. Voor een feit als het onderhavige doet een straf als door het openbaar ministerie gevorderd en in eerste aanleg is opgelegd geen recht. Het hof is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alleszins gerechtvaardigd is.”In bovengenoemde gronden heeft het hof aanleiding kunnen vinden om tot een zwaardere straf te komen dan in eerste aanleg opgelegd (vgl.HR NJ 1976, 454), met inachtneming van het in art.424 lid 2 Sv bepaalde. De klacht treft geen doel.
13. Verder zou ’s hofs strafmaatoverweging voor zover doe mede is gebaseerd op “de persoon van de verdachte” onbegrijpelijk zijn, daar verdachte ter terechtzitting niet aanwezig was. Ook deze klacht treft geen doel. Bij het onderzoek ter terechtzitting kan op grond van de zich in het dossier bevindende documentatie of getuigenverklaringen omtrent de persoon van de verdachte wel degelijk een en ander blijken (HR NJ 1941, 643), ook zonder dat de verdachte aanwezig is. In casu maken zowel de documentatie al het opsporingsdossier deel uit van de ter terechtzitting verhandelde stukken. “s Hofs overweging is ook in dit opzicht dus niet onbegrijpelijk. Het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 101a RO bedoelde motivering. Ook overigens is er geen reden voor vernietiging, zodat ik concludeer dat het beroep zal worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,