ECLI:NL:PHR:1999:AA3399
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Machielse
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van een arrest wegens nietigheid en gebreken in de bewijsconstructie in een valsheid in geschrift zaak
In deze zaak heeft het gerechtshof te Arnhem op 29 maart 1996 verzoekster, R. Jansen, veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrift, met een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk. Mr. W.D. Huizinga, advocaat te Arnhem, heeft beroep in cassatie ingesteld, en Mr. M.R. Mantz, advocaat te 's-Gravenhage, heeft een schriftuur ingezonden met één middel van cassatie. Het middel klaagt over de bewijsconstructie, waarbij de verklaringen van de 'werknemers' zouden zijn verkregen na het voorhouden van feiten door verbalisanten, die enkel op vermoedens berustten.
De Hoge Raad oordeelt dat het middel faalt, omdat het uitgaat van een verkeerde lezing van het eerste bewijsmiddel. Het vermoeden dat de bedrijven niet bestonden, was niet gebaseerd op een vermoeden van verbalisanten, maar op informatie van derden. Daarnaast wordt er ambtshalve op gewezen dat het gerechtshof verstek heeft verleend tegen de niet verschenen verdachte, zonder dat duidelijk is of de appeldagvaarding correct is betekend. De appeldagvaarding is aan de griffier betekend, omdat verzoekster geen bekende woon- of verblijfplaats zou hebben, maar verzoekster had een adres opgegeven in haar brief aan de officier van justitie.
Het arrest lijdt aan nietigheid, omdat niet is onderzocht of verzoekster gedetineerd was ten tijde van de betekening van de appeldagvaarding. Bovendien is er een gebrek in de bewijsconstructie, omdat het hof onvoldoende heeft onderbouwd dat bepaalde bedrijven niet bestonden. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het arrest op de ambtshalve ontwikkelde gronden en verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof voor verdere behandeling.