ECLI:NL:PHR:1999:AA3370

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
12 november 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C98/076HR
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • M. Mok
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civielrechtelijke aansprakelijkheid van de Staat voor vertraging bij belastingteruggave na cessie van vorderingen

In deze zaak gaat het om de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de Staat, vertegenwoordigd door het Ministerie van Financiën, voor de vertraging bij de afhandeling van belastingteruggaven aan de besloten vennootschap Sport en Spel Aalsmeer B.V. (hierna: Sport en Spel). Sport en Spel had in 1980 aangiften vennootschapsbelasting gedaan, maar de inspecteur van de vennootschapsbelasting besloot geen aanslagen op te leggen. Na bezwaar van Sport en Spel werden de investeringsbijdragen alsnog toegekend, maar de uitbetaling aan de cessionaris, [eiseres], vond pas later plaats. [Eiseres] vorderde compensatoire interesten van de Staat wegens de vertraging in de uitbetaling, stellende dat de Staat aansprakelijk was voor de onrechtmatige daad van de inspecteur.

De rechtbank in Den Haag wees de vordering van [eiseres] af, met de overweging dat de aansprakelijkheid van de Staat enkel jegens Sport en Spel bestond en niet jegens [eiseres]. Het gerechtshof in Den Haag bekrachtigde dit vonnis. [Eiseres] stelde cassatie in, waarbij zij betoogde dat de cessie van de vorderingen aan haar ook de vordering uit onrechtmatige daad met zich meebracht. De Hoge Raad oordeelde dat de overdracht van het vorderingsrecht aan de cessionaris niet betekent dat deze in de plaats van de cedent treedt in de rechtsverhouding met de schuldenaar. De Hoge Raad concludeerde dat [eiseres] de schade die zij stelt te hebben geleden, moet verhalen op Sport en Spel, en dat de uitbetaling van de investeringsbijdragen binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden.

De Hoge Raad verwierp het beroep van [eiseres] en bevestigde de eerdere uitspraken van de lagere rechters, waarbij werd benadrukt dat de aansprakelijkheid van de Staat niet van toepassing was op de vorderingen van [eiseres] en dat de cessionaris niet zonder meer in de rechten van de cedent kan treden in de rechtsverhouding met de fiscus.

Conclusie

.Nr. C98/076 HR Mr. Mok
Zitting 3 september 1999 Conclusie inzake
[eiseres] BOUW B.V.
tegen
DE STAAT (Ministerie van Financiën)
Edelhoogachtbaar college,
1.Feiten
1.1.De besloten vennootschap Sport en Spel Aalsmeer B.V. ("Sport en Spel") heeft in juli 1980 en december 1980 aangiften vennootschapsbelasting over 1979 en 1980 gedaan.
Deze resulteerden in een belastbaar bedrag groot nihil en verrekenbare investeringsbijdragen ten bedrage van ƒ 391.938,- over 1979 en ƒ 609.670,- over 1980.
1.2. Sport en Spel heeft, tezamen met andere ? klaarblijkelijk tot dezelfde groep behorende ? vennootschappen, alle vertegenwoordigd door A. Poot, bij cessieovereenkomst van 3 oktober 1980, aangevuld op 4 oktober 1980, haar aanspraken op de investeringsbijdragen aan eiseres van cassatie, [eiseres], gecedeerd, zulks tot zekerheid van een opeisbare schuld aan [eiseres] van ongeveer ƒ 2.700.000,-.
Poot heeft [eiseres] daarbij onherroepelijk gemachtigd "tot het verrichten van al datgene wat van invloed kan zijn op de omvang van de vordering en op de realisatie en inning daarvan".
1.3.[eiseres] heeft de cessie aanvaard. Zij heeft de akten van 3 en 4 oktober 1980 op 5 en 15 december 1980 aan de ontvanger der directe belastingen te Eindhoven doen betekenen.
1.4.Sport en Spel is op 6 januari 1981 in staat van faillissement verklaard.
1.5.Op 30 augustus 1983 heeft de inspecteur van de vennootschapsbelasting te Amsterdam (“de inspecteur") beschikkingen op grond van art. 12 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen genomen, inhoudende het besluit aan Sport en Spel over de jaren 1979 en 1980 geen (negatieve) aanslagen in de vennootschapsbelasting op te leggen.
Op 2 september 1983 heeft Sport en Spel tegen deze beschikkingen bezwaarschriften ingediend.
1.6.Over het jaar 1979 heeft de inspecteur bij uitspraak op het bezwaar de investeringsbijdrage waarop aanspraak was gemaakt alsnog toegekend.
Het bedrag van ƒ 391.938,- is op 9 september 1986 aan [eiseres] uitbetaald.
1.7.Met betrekking tot het jaar 1980 heeft Sport en Spel beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij uitspraak van 8 mei 1989 heeft het hof de bestreden uitspraak van de inspecteur vernietigd en de investeringsbijdrage waarop Sport en Spel over het jaar 1980 aanspraak had gemaakt, alsnog toegekend.
Het bedrag van ƒ 609.670,- is op 24 oktober 1989 aan [eiseres] uitbetaald.
2.Verloop procedure
2.1.[Eiseres] heeft de Staat gedagvaard voor de rechtbank in Den Haag en ? na wijziging van eis ? veroordeling van de Staat gevorderd tot betaling van een bedrag van ƒ 1.073.414 aan compensatoire interessen. De vordering steunde op onrechtmatige daad bestaande in vertraging bij de afdoening van de aangiften vennootschapsbelasting van Sport en Spel over de boekjaren 1979 en 1980.
2.2.1.De rechtbank heeft de vordering bij vonnis van 1 februari 1995 afgewezen.
2.2.2.Zij is er (ro. 4.2.) van uitgegaan dat de Staat in beginsel aansprakelijk is voor de weigering door de inspecteur om aan Sport en Spel de investeringsbijdrage over 1980 toe te kennen. Die aansprakelijkheid bestond volgens de rechtbank slechts jegens Sport en Spel.
Zij meende dat [eiseres] aan de in § 1.7. genoemde uitspraak van het hof geen aanspraken jegens de Staat kan ontlenen.
2.2.3.De rechtbank heeft overwogen (ro. 4.4.) dat de cessie door Sport en Spel van haar aanspraken op de investeringsbijdragen aan [eiseres] niet meebrengt dat de vordering van Sport en Spel tot schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatig handelen van de fiscus aan [eiseres] toekomt.
Niet kan worden gezegd, aldus de rechtbank, dat zulk een vordering kan worden aangemerkt als “een vordering uit hoofde van aanslagen.”
2.2.4.Ook de stelling van [eiseres] dat, als gevolg van de door de Staat veroorzaakte vertraging bij de inning van de investeringsbijdragen haar subjectieve rechten als zekerheidseigenaar waren geschonden, heeft de rechtbank niet aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank waren de gecedeerde investeringsbijdragen binnen een redelijke termijn, nadat was komen vast te staan dat de daarop door Sport en Spel gemaakte aanspraken gehonoreerd moesten worden, aan [eiseres] uitbetaald (ro. 4.6.).
2.3.[Eiseres] heeft hoger beroep in gesteld bij het gerechtshof in Den Haag.
Bij arrest van 20 november 1997 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
2.4.Tegen dat arrest heeft [eiseres] (tijdig) beroep in cassatie ingesteld.
Het beroep steunt op een middel dat bestaat uit twee onderdelen. De onderdelen 1 en 2.1 hebben een inleidend karakter.
De eigenlijke klachten zijn vervat in de subonderdelen 2.2, 2.3 en 2.4.
3.Bespreking van het middel
3.1.1.De kern van het bestreden arrest is te vinden in ro. 4.3.
Het hof heeft aldaar overwogen dat als gevolg van een cessie, een vordering met al haar accessoria op de cessionaris overgaat. Dat wil echter niet zeggen dat deze laatste geheel en zonder voorbehoud in de plaats van de cedent treedt in de rechtsverhouding waaruit de vordering voortvloeit.
3.1.2.De overdracht van het vorderingsrecht aan de cessionaris betekent niet dat de oorspronkelijke rechtsverhouding tussen cedent en schuldenaar is beëindigd.
Daarom heeft Sport en Spel de procedure voor de belastingrechter moeten voeren. Daarom ook had Sport en Spel ? en niet [eiseres] ? de Staat moeten aanspreken, indien er als onrechtmatige daad aan te merken vertragingen bij de afwikkeling van de betrokken aanslagen waren opgetreden. Een vordering uit dien hoofde behoort naar de opvatting van het hof niet tot de accessoria.
3.1.3.[Eiseres] moet de schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van de later dan voorziene uitbetaling van de investeringsbijdragen, verhalen op Sport en Spel.
Uitdrukkelijk heeft het hof zich achter het oordeel van de rechtbank gesteld, inhoudend dat de uitbetaling van die bijdragen heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn.
3.2.1.Subonderdeel 2.2 bevat de klachten dat:
a.het hof heeft miskend dat bij cessie van schuldvorderingen uit een publiekrechtelijke rechtsverhouding, ook de actie uit onrechtmatige daad onder de nevenrechten is te begrijpen;
b.het hof heeft miskend dat [eiseres] zijn schade niet kan verhalen op Sport en Spel omdat deze als cedent niet is tekortgeschoten ten opzichte van [eiseres];
c.het resultaat van de opvatting van het hof dat [eiseres] uiteindelijk de schade moet dragen niet strookt met de redelijkheid en billijkheid.
3.2.2. Ad a
3.2.2.1.Artikel 6:142 BW (dat onmiddellijke werking heeft) bepaalt dat bij overgang van een vordering op een nieuwe schuldeiser deze de daarbij behorende nevenrechten verkrijgt. De wet somt een aantal voorbeelden van nevenrechten op.
De opsomming omvat niet de vordering uit onrechtmatige daad, maar zij is niet limitatief.
3.2.2.2.Uit de parlementaire geschiedenis van het NBW blijkt dat nevenrechten rechten zijn die verbonden zijn aan de vordering, maar dat niet alle rechten die zijn verbonden aan de gehele rechtsverhouding tussen de schuldenaar en de oorspronkelijke schuldeiser, nevenrechten zijn.
Aldaar is ook te lezen dat de vordering tot vertragingsschade geen nevenrecht is. Dit geldt evenzeer voor een vergoeding van vertragingsschade, gebaseerd op toerekenbare tekortkoming als op onrechtmatige daad.
3.2.2.3.Het middel stelt dat bij cessie van schuldvorderingen uit een publiekrechtelijke rechtsverhouding onder de nevenrechten ook de actie uit onrechtmatige daad, op grond waarvan de cessionaris renteschade kan vorderen van de debiteur, valt.
Zulks zou althans gelden wanneer, zoals hier, de cessie is betekend aan de ontvanger en de cedent zich bij de cessie de onrechtmatige daadsactie niet heeft voorbehouden.
3.2.2.4.Ter toelichting heeft [eiseres] o.m. doen stellen:
(i)“Vanaf het moment van de overdracht zal de oorspronkelijke schuldeiser in het algemeen geen schade hebben geleden, hetgeen in de weg staat aan toewijzing van compensatoire interessen. Het zal juist de nieuwe schuldeiser zijn die na de overdracht door de vertraging schade lijdt. Het ligt in de rede dat hij daarom vergoeding krijgt van de schuldenaar.
(...)
(ii) Het meest eenvoudig is om in dit bijzondere geval de o.d.-actie van de belastingplichtige- cedent tegen de Staat met de overdracht mee te laten overgaan op de cessionaris voorzover het betreft de renteschade opgetreden n de cessie. Zo wordt tegemoet gekomen aan de fiscale rechtsbescherming van de burger.
(...)
(iii) Deze oplossing is maatschappelijk ook meer gerechtvaardigd dan de omgekeerde oplossing, die erop neerkomt dat de cessionaris zelf de schade draagt die hem door een onjuiste beslissing van de belastingdienst wordt toegebracht.”
3.2.2.5.De Staat heeft daar tegenovergesteld:
ad (i):”Die stelling is ondeugdelijk. Over het algemeen zal de oorspronkelijke schuldeiser/cedent door zijn renteverplichting jegens de cessionaris, schade lijden indien een belastingteruggave (in casu de WIR-premies) later plaatsvindt doordat de Inspecteur een door de belastingrechter onjuist bevonden beschikking heeft gegeven. in casu hd Sport en Spel blijkens de cessie-akte d.d. 3 oktober 1980 (...) een renteverplichting jegens [eiseres]. Die renteverplichting liep in beginsel over de volledige schuld van Sport en Spel aan [eiseres].”
ad (ii):“Vanuit [eiseres] gezien ongetwijfeld een aantrekkelijke oplossing, maar een oplossing die strijdig is met (het systeem van de wet. [eiseres] wil haar verzuim om zich door Sport en Spel alle verdere aanspraken voortvloeiende uit en/of samenhangende met de WIR-vorderingen, in het bijzonder een vordering uit onrechtmatige daad, mee te laten cederen, gerepareerd zien middels [bedoeld zal zijn: door] een voor dit «bijzonder geval» op het wettelijk regime met betrekking tot cessie te maken uitzondering. De Staat betwist dat daartoe aanleiding bestaat.”
ad (iii):“Die stelling miskent dat Sport en Spel de WIR-vordering aan [eiseres] heeft overgedragen ter gedeeltelijke voldoening van haar schuld aan [eiseres]. Voor zover de vordering van [eiseres] het bedrag van de WIR-vordering te boven gaat. behield [eiseres] een vordering op Sport en Spel. De «schade» van [eiseres] is erin gelegen dat Sport en Spel voor die resterende vordering door haar faillissement geen verhaal biedt. (...)”
3.2.2.6.Zoals de Staat m.i. terecht heeft betoogd is de voor [eiseres] ontstane situatie veroorzaakt door twee factoren. De eerste is dat, zoals feitelijk is vastgesteld, de cessieakte niet voorziet in overdracht aan [eiseres] van eventuele vorderingen op de fiscus uit onrechtmatige daad. De tweede is het faillissement van Sport en Spel.
Deze casuïstische omstandigheden rechtvaardigen niet om voor cessie van geldvorderingen uit publiekrechtelijke rechtsverhoudingen een speciale, van het in het algemeen geldende recht afwijkende, regeling voor nevenrechten te creëren.
3.2.3. Ad b en c
3.2.3.1.[Eiseres] heeft aangevoerd dat zij geen verhaal op Sport en Spel zou hebben en dat het onbillijk zou zijn als zij met de schade zou blijven zitten.
[Eiseres] had er echter zorg voor kunnen dragen dat zij de schade die zij heeft geleden op de fiscus kon verhalen door zich, zoals al naar voren kwam) de vordering uit onrechtmatige daad door Sport en Spel te laten cederen.
3.2.3.2.Voorts had hij, althans vr het faillissement van Sport en Spel, verhaal kunnen zoeken bij die cedent omdat Sport en Spel een vordering heeft gecedeerd die niet aan de verwachtingen van [eiseres] voldeed.
Of de verwachtingen van [eiseres] gefundeerd waren, namelijk in hoeverre zij er van mocht uitgaan dat de WIR premies zouden worden toegekend, is een vraag die in het kader van de onderhavige procedure niet behoeft te worden beantwoord.
3.2.4.Uit het voorgaande vloeit voort dat het subonderdeel vergeefs is aangevoerd.
3.3.1.1.Subonderdeel 2.3 voert aan dat het hof de vordering van [eiseres] niet, althans niet kenbaar, heeft beoordeeld als een (zelfstandige) vordering uit onrechtmatige daad jegens [eiseres] terwijl [eiseres] heeft gesteld dat zij heeft te gelden als "door de beschikking getroffene" althans als "derde belanghebbende".
3.3.1.2.Subonderdeel 2.4. voegt hieraan toe dat het hof heeft miskend dat [eiseres] een zelfstandige actie uit onrechtmatige daad tegen de Staat heeft, gezien de omstandigheden dat:
? de cessie is betekend aan de ontvanger;
? dat de machtiging van Sport en Spel [eiseres] in staat heeft gesteld de administratieve rechtsmiddelen aan te wenden;
? dat dit strookt met het idee dat [eiseres] als cessionaris toch ook door de formele rechtskracht wordt gebonden;
? en met het idee van een op de rechtsbescherming van de burger gerichte wetsuitleg en jurisprudentie.
3.3.2.De aan de zaak ten grondslag liggende (publiekrechtelijke) rechtsverhouding bestond uitsluitend tussen Sport en Spel, als degene die aangifte had gedaan, en de fiscus.
Alleen Sport en Spel kon, gezien de artt. 11, 12, 23 en 24 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), in rechte opkomen tegen de beschikking van de inspecteur. Het middel stelt wel dat machtiging van Sport en Spel [eiseres] in staat heeft gesteld de administratieve rechtsmiddelen aan te wenden, maar de procedure voor de belastingrechter is gevoerd tussen Sport en Spel en de inspecteur als partijen.
3.3.3.De Staat is aansprakelijk uit onrechtmatige daad jegens de door de beschikking getroffene wanneer de bestuursrechter een beschikking vernietigt.
De door de beschikking getroffene in de onderhavige casus is de belastingplichtige Sport en Spel. [Eiseres] valt niet onder dit begrip en ook niet onder het in art. 23, lid 2, AWR omschreven begrip derde-belanghebbende omdat [eiseres]' inkomens- of vermogensbestanddelen niet het voorwerp van belastingen zijn. [eiseres] ontleent slechts rechten aan de overeenkomst met Sport en Spel en heeft met de fiscus verder geen juridisch relevante banden. Als gevolg van het bovenstaande kan de onrechtmatige daad van de Staat dus niet in de schending van de fiscaalrechtelijke norm liggen.
3.3.4.Dat de cessionaris wel wordt gebonden door de formele rechtskracht zoals in het arrest-Sprangers/Staat is uitgemaakt doet hieraan niet af.
Indien de cessionaris niet gebonden zou worden, dan zou het wel heel eenvoudig worden om onder de formele rechtskracht en de termijnen in de bestuursrechtspraak uit te komen. Men zou een vordering op de Staat slechts aan een derde behoeven te cederen om het debat over een bestuursbesluit te heropenen.
3.3.5.1.Vervolgens moet nog onderzocht worden of de Staat een andere norm tegenover [eiseres] heeft geschonden.
Bij de beantwoording van deze vraag is de schending van de fiscaalrechtelijke norm tegenover Sport en Spel van belang.
3.3.5.2.[Eiseres] staat als gevolg van de cessie van de vordering op de fiscus (en de betekening daarvan aan de fiscus) en de in § 1.2. genoemde machtiging wel dicht bij de rechtsverhouding tussen de fiscus en Sport en Spel, maar desalniettemin zou het toekennen van een vordering aan [eiseres] meebrengen dat de kring van personen op wie de fiscus in haar rechtsverhouding met de belastingplichtige moet letten, sterk zou worden uitgebreid.
De fiscus moet een redelijke zekerheid hebben omtrent de identiteit van haar schuldenaren n schuldeisers.
Indien voorts moet worden aangenomen dat de vordering van vertragingsschade niet door cessie is overgegaan naar [eiseres], maar bij Sport en Spel is gebleven, kan van de fiscus niet worden verlangd dat hij een ander rechtssubject dezelfde schade vergoedt.
Het antwoord op de gestelde vraag luidt m.i. daarom ontkennend.
3.3.5.3.Pas op het moment waarop vaststond dat de fiscus de investeringsbijdragen moest voldoen en er dus een actuele rechtsverhouding tussen de fiscus en [eiseres] ontstond, zou er sprake kunnen zijn geweest van onrechtmatig handelen van de fiscus jegens [eiseres].
De klacht van [eiseres] dat het hof niet heeft beoordeeld of hij een zelfstandige actie uit onrechtmatige daad had, is voor die periode van belang.
3.3.5.4.Het hof heeft die vraag ook onderzocht en daarover beslist:
"4.5. Er is derhalve geen onrechtmatig handelen jegens [eiseres] van de Staat bij de uitbetaling van de investeringsbijdragen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat die uitbetaling heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn nadat was komen vast te staan dat de daarop door Sport en Spel gemaakte aanspraken gehonoreerd dienden te worden."
De hier bedoelde klacht heeft dus geen feitelijke grondslag.
3.3.6.Gezien dit alles kom ik tot de slotsom dat ook de subonderdelen 2.3. en 2.4. vruchteloos zijn voorgesteld.
4.Conclusie
Ik concludeer tot verwerping van het beroep, met veroordeling van eiseres in de kosten.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
plv.