ECLI:NL:PHR:1999:AA3366

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
12 november 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R98/133HR
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechters
  • Mr. Hartkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen beschikking van het hof inzake onderhoudsplicht en bijstandsverhaal

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een man tegen een beschikking van het hof, waarin de man werd verplicht om onderhoudsbijdragen te betalen aan de gemeente Amsterdam. De man was eerder gescheiden van zijn vrouw en had geen onderhoudsplicht opgelegd gekregen. De gemeente had hem echter medegedeeld dat hij onderhoudsplichtig was en had een verhaalsbedrag vastgesteld op basis van zijn financiële gegevens. De man heeft niet betaald, waarna de gemeente een verzoekschrift indiende om betaling van de gemaakte kosten van bijstand. De rechtbank bepaalde dat de man maandelijks een bedrag aan de gemeente moest betalen, maar de man ging in hoger beroep. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikkingen van de rechtbank. De man stelde vervolgens cassatie in, maar de gemeente voerde aan dat het beroep niet-ontvankelijk was wegens overschrijding van de cassatietermijn. De Hoge Raad oordeelde dat het verzoekschrift te laat was ingediend, aangezien de termijn van twee maanden was verstreken na de eindbeschikking van het hof. De Hoge Raad verklaarde de man niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep.

Conclusie

Mr. Hartkamp
Conclusie inzake
nr. R 98/133 HR [de man]
Parket, 3 september 1999 tegen
De gemeente Amsterdam
Edelhoogachtbaar College,
Feiten en procesverloop
1) Verzoeker tot cassatie, verder te noemen de man, is bij vonnis van 17 februari 1988 van echt gescheiden van zijn vrouw. Het vonnis is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 29 maart 1988. De man werd niet verplicht bij te dragen in de kosten van levensonderhoud. Aan de vrouw werd met ingang van 24 oktober 1986 een bijstandsuitkering toegekend naar de norm van een alleenstaande. Op 19 maart 1993 heeft de gemeente de man medegedeeld dat hij jegens de vrouw onderhoudsplichtig is en hem verzocht om de gemeente financiële gegevens toe te sturen ter bepaling van zijn draagkracht. Aan de hand van die gegevens heeft de gemeente bij beschikking van 1 juni 1993 het verhaalsbedrag met ingang van 19 maart 1993 bepaald op 1.761,74 per maand. De man heeft niet betaald. De gemeente heeft bij verzoekschrift van 25 september 1995 – ter griffie ingekomen 27 september van dat jaar en mitsdien vóór 1 januari 1996 – de rechtbank verzocht te bepalen dat ter zake van gemaakte kosten van bijstand over het tijdvak 19 maart 1993 tot en met 30 september 1995 zal worden voldaan een bedrag van 47.802,84 en ter zake van nog te maken kosten van bijstand met ingang van 1 oktober 1995 maandelijks een verhaalsbedrag van 1.760,-- zolang de verlening van bijstand aan de vrouw voortduurt.
2) Bij beschikking van 10 april 1996 heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van 27 september 1995, zolang de bijstandsverstrekking aan de vrouw voortduurt een bedrag van 1.760,- per maand aan de gemeente dient te betalen. Met betrekking tot de daaraan voorafgaande periode verzocht de rechtbank de man bij een tweede beschikking van diezelfde datum om recente financiële gegevens. Dat verzoek is herhaald bij beschikking van 18 december 1996, waarbij tevens een aantal weren van de man zijn afgewezen.
3) De man is van de beschikkingen van 10 april en 18 december 1996 bij appèlrekest – ingekomen 17 februari 1997 - in hoger beroep gekomen. Het hof heeft bij beschikking van 2 juli 1998 de beschikkingen waarvan beroep bekrachtigd.
4) Tegen de beschikking van het hof heeft de man bij verzoekschrift van 29 september 1998 – ingekomen de 30ste van die maand – beroep in cassatie ingesteld. De gemeente heeft een verweerschrift ingediend en zich primair beroepen op niet-ontvankelijkheid wegens overschrijding van de cassatietermijn.
Ontvankelijkheid
5) De in onderhavige zaak bestreden beschikking van het hof dateert van 2 juli 1998. Het daartegen gerichte verzoekschrift is op 30 september 1998 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen. Dit betekent dat het verzoekschrift te laat is ingediend. Op verzoeken tot verhaal van aan een onderhoudsgerechtigde uitgekeerde bijstand op de onderhoudsplichtige, ingediend vóór 1 januari 1996, zijn sinds 1 april 1995 de artikelen 429n lid 2 jo. 426 Rv. van toepassing; vgl. A-G De Vries Lensch-Kostense in haar conclusie onder 21 voor HR 23 febr. 1996, NJ 1996, 396. Ingevolge deze bepalingen gaat de beroeps- en cassatietermijn van twee maanden lopen na de dagtekening der eindbeschikking. De verzoeker moet dus niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep te worden verklaard.
Conclusie
De conclusie strekt ertoe dat de verzoeker niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
(Advocaat-Generaal)