1.5. In zijn beroepschrift tegen deze uitspraak heeft de belanghebbende die zienswijze bestreden, daartoe - o.a. - aanvoerend dat de beperking die de wetgever in art. 36, lid 8 Wet IB 1964 ten aanzien van de aftrek van kosten door een eigenaar van een woning heeft opgenomen, alleen van toepassing is als de bewoner van de woning onder het huurwaardeforfait (art. 42a Wet IB 1964) valt. Zijn zoon viel volgens de belanghebbende niet onder die regeling. Hij wees er voorts op dat zijn zoon, zo hij al inkomsten uit die woning genoot, daarvoor gelet op art. 49 van de Wet IB 1964 en art. 6, lid 1 van het tussen Nederland en Canada gesloten belastingverdrag in Nederland niet kon worden belast.
1.6. Voor het Hof stelde de Inspecteur zich primair op het standpunt dat de belanghebbende de opgevoerde kosten niet kon aftrekken omdat de woning, gezien de lage huur, voor de belanghebbende geen bron van inkomen vormde.
Subsidiair nam de Inspecteur het standpunt in dat de belanghebbende gelet op art. 36, lid 8 Wet IB 1964 slechts een deel van de kosten kon aftrekken (voor 1/7,5 gedeelte; gelet op de verhouding tussen de ontvangen huur en de volgens de Inspecteur reëel te achten huur). De Inspecteur ging er daarbij van uit dat het in art. 42a, lid 5 Wet IB 1964 gebruikte begrip ‘belastingplichtige’ ook slaat op personen als de zoon van de belanghebbende (uitspraak Hof, o. 4.6.2).
1.7. Het Hof heeft de primaire en de subsidiaire stelling van de Inspecteur verworpen. Het heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en alle opgevoerde kosten, ook voor zover zij de bruto inkomsten overtroffen, in aftrek toegelaten.
1.8. Het beroep in cassatie van de Staatssecretaris betreft de beslissing van het Hof dat art. 36, lid 8 Wet IB 1964 de aftrek van het opgevoerde bedrag aan kosten niet kan verhinderen (dus: de beslissing ten aanzien van het subsidiaire standpunt van de Inspecteur). De beslissing ten aanzien van het primaire standpunt van de Inspecteur wordt in cassatie niet bestreden.
1.9. De belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
2. Art. 36, lid 8 en 42a, lid 5 Wet IB 1964
2.1. Art. 42a Wet IB 1964 geeft een forfait voor de zuivere inkomsten - het saldo van de voordelen en de aftrekbare kosten [onderhoudskosten, vaste lasten en afschrijvingen, met uitzondering van enkele bijzondere categorieën van kosten, zoals (hypotheek-)rente] - uit een eigen woning.
2.2. Het forfait geldt - als alle regelingen die in de Wet IB 1964 zijn opgenomen - slechts voor diegenen die binnen de werkingssfeer van die wet vallen, derhalve slechts voor de natuurlijke personen die in Nederland wonen (binnenlandse belastingplichtigen) en voor natuurlijke personen die niet in Nederland wonen maar binnenlands inkomen genieten (buitenlandse belastingplichtigen) (art. 1 Wet IB 1964).
2.3. Waar in art. 42a, lid 5 Wet IB 1964 (tekst 1994; thans: art. 42a, lid 6 Wet IB 1964) wordt gesproken van
“(…) een woning waarvan de voordelen, de kosten en de lasten bestanddelen vormen van de onzuivere inkomens van twee of meer belastingplichtigen (…)”