Conclusie
[verweerder 1]
[verweerster 2]
Ad (i). In diverse specifieke bepalingen zijn rechtsmiddelenverboden gegeven. De reden daarvan kan zijn dat het om een specialistische materie gaat waarin de noodzakelijke eenheid en deskundigheid, mede gezien het discretionaire karakter van de te nemen beslissing, het beste gediend worden door concentratie van de beslissing bij één rechter. Die reden kan ook de noodzakelijke snelheid van behandeling zijn, hetgeen zich met name voordoet als een processuele knoop moet worden doorgehakt, terwijl de meerwaarde van een debat in meer instanties niet opweegt tegen het belang van een voortvarend verloop van de procedure.
lgemene appèlgrensdie geldt voor uitspraken, gedaan door de kantonrechter (art. 38 RO); (b) wettelijke uitsluiting van
tussentijdsappèl ten aanzien van bepaalde uitspraken (art. 336 Rv en 429nlid 3 Rv); (c)
rolbeschikkingen, waarover hierna en (d)
een verbod door de rechtervan tussentijds appèl van een tussenvonnis (art. 337 Rv).
doel treft, hangt ervan af of die stelling juist is. [5]
te stellendat art. 134 Rv ten onrechte dan wel met verzuim van essentiële vormen is toegepast, of juist niet is toegepast, dan wel dat de rechter is getreden buiten het toepassingsgebied van die bepaling.
gedaagdenin eerste instantie, in zijn hoedanigheid van mede-eiser in reconventie. Aan te nemen valt dat oorspronkelijk eisers in conventie het meest gebaat zijn bij een snelle afwikkeling van het geschil, maar tegen deze vertraging staan zij machteloos;
Ad (ii). De
middelen I en IIklagen onderscheidenlijk dat het hof het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden en buiten het toepassingsgebied van de onderhavige bepaling is getreden. Gelet op de onder 2.4 genoemde maatstaven is [eiser] in zijn cassatieberoep — in de meergenoemde veronderstelling — in zoverre ontvankelijk.
middelen III en IVdaarentegen betogen dat 's hofs beslissing onjuist is. De eerderbedoelde maatstaven brengen mee dat [eiser] in zoverre (in elk geval) niet in zijn beroep kan worden ontvangen. Wat
middel IIIbetreft komt daar op de onder 2.2 genoemde gronden nog bij dat het beroep in zoverre faalt bij gebrek aan belang.
Ad (iii). Rest mij de bespreking van de eerste twee middelen.
middel Iklaagt erover — samengevat weergegeven — dat het hof heeft geweigerd om, alvorens een beslissing te nemen, [eiser] te horen op het verzet. Nadat dit verzet op de rolzitting van 11 september 1997 was gedaan, hebben partijen op de rolzitting van 25 september 1997 gefourneerd om een beslissing te krijgen. Deze beslissing is door de rolraadsheer vastgesteld op 2 oktober 1997. Voor of op die laatstgenoemde rolzitting heeft de procureur van [eiser] , voordat de rolraadsheer haar beslissing kon uitspreken, gevraagd in de gelegenheid te worden gesteld op het verzet te worden gehoord, daaraan toevoegend dat de procureur van [verweerders] zich daartegen niet verzette. Onder verwijzing naar het feit dat partijen al hadden gefourneerd, heeft de rolraadsheer dit verzoek echter geweigerd. Vervolgens heeft zij op 2 oktober 1997 haar beschikking genomen. Aldus is volgens het middel sprake van verontachtzaming van het beginsel van hoor en wederhoor en heeft er geen eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak plaatsgevonden in de zin van art. 6 EVRM.
Middel II, dat uit twee onderdelen bestaat, betoogt zakelijk weergegeven dat het hof buiten het toepassingsgebied van art. 134 Rv is getreden doordat het heeft overwogen dat het vierde lid van dit artikel niet rechtstreeks van toepassing is, maar dat daaruit toch steun kan worden geput.