Conclusie
de reële klachtenvan belanghebbende, er
geenzodanige
objectieve afwijkingenworden gevonden, d
ie deze klachten afdoende kunnen verklaren’’ (vraag e; cursivering van mij).
heeftverzekerd tegen het niet
kunnenwerken, welke dekking door Interpolis ‘’bewust’’ is gegeven (mvg sub 20) [2] . Tekstuele uitleg van de polisvoorwaarden acht zij ‘’in strijd met redelijkheid en billijkheid’’ (idem sub 21 [3] ).
thansniet tot enige bekende ziekte of aandoening zijn te herleiden, doch dat na verloop van tijd nieuwe inzichten worden verworven, zodat
laterduidelijk wordt wat, medisch gezien, de oorzaak van de klachten is.
nadiende oorzaak van de klachten medisch kan worden vastgesteld. [7] Deze laatste kwestie laat ik mitsdien onbesproken.
Alsten aanzien van een bepaalde ziekte komt vast te staan dat verzekeraars onder de vigerende polissen moeten uitkeren, zijn de problemen bij first party-verzekeringen zelfs aanzienlijk groter dan bij aansprakelijkheidsverzekeringen. In de eerste plaats is het aantal polissen veel groter; bovendien kunnen verzekeraars geen beroep doen op beperkingen als de serieschadeclausule e.d.m.
Onderdeel 1heeft betrekking op de uitleg van artikel 8 van de polisvoorwaarden. In
subonderdeel 1awordt betoogd dat het Hof ten onrechte zijn oordeel baseert ‘’(uitsluitend [10] ) op een (in de visie van het Hof juiste) tekstuele lezing’’ van deze bepaling. Aldus neemt het onderdeel terecht tot uitgangspunt dat een taalkundige uitleg niet beslissend is. [11]
Subonderdeel 1bhamert in de eerste plaats op hetgeen [eiseres] in feitelijke aanleg heeft aangevoerd omtrent de wijze waarop zij ‘’de betreffende polisvoorwaarden’’ heeft opgevat. Deze uiteenzetting verliest uit het oog dat het — uiteraard — niet alleen aankomt op hetgeen [eiseres] heeft gewild. [14]
opgeeftkwalen te hebben een uitkering te geven. Van verzekeraars kan niet worden gevergd aldus te werk te gaan. Noch ook kan worden gezegd dat een dergelijk verwachtingspatroon valt binnen de bescherming die de uitlegregels, waarop het onderdeel beroep doet, bieden.
Onderdeel 2voert aan dat de beslissing van het Hof onbegrijpelijk is, daar als uitgangspunt moet dienen dat [eiseres] ‘’reële klachten’’ had en zij op basis van die klachten ‘’niet in staat (lijkt) haar beroepswerkzaamheden op de boerderij uit te voeren’’ (deskundigenrapport blz. 9). Aldus is er volgens [eiseres] sprake van arbeidsongeschiktheid in de zin van art. 8 van de polisvoorwaarden. Het onderdeel loopt daarin vast dat het naar 's Hofs — m.i. tevergeefs bestreden — uitleg van art. 8 niet aankomt op de vraag of de klachten ‘’reëel’’ zijn, maar op die of medisch is vast te stellen dat de klachten zijn te herleiden tot een ongeval of ziekte. De deskundige, op wiens oordeel het onderdeel een beroep doet, is tot de slotsom gekomen dat zulks niet het geval is; zie hiervoor onder 2.5.1, 2.5.2, 2.5.5.1 en 2.5.5.2.
Onderdeel 3strekt ten betoge a) dat het Hof in zijn motivering onvoldoende duidelijk maakt dat uit eerdere medische rapportage wel blijkt van afwijkingen, welke in 1994 hebben geleid tot een stabilisatie van de lumbale wervelkolom. Deze operatie heeft geleid tot verdwijning van de klachten. Voorts b) wordt er in dit onderdeel over geklaagd dat voorzover het Hof meent dat het geen acht kan slaan op de eerdere medische rapporten, dit oordeel onjuist is.
Onderdeel 4strekt ten betoge dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het voorbij is gegaan aan de stelling van [eiseres] dat het onderzoek van Prof. Rozing niet doorslaggevend kan zijn omdat het heeft plaatsgevonden nadat de operatie is verricht.
subonderdeel 5awordt aan de orde gesteld dat het Hof ten onrechte het bewijsaanbod heeft gepasseerd op de grond dat een nader deskundigenbericht niets nieuws zou opleveren. Hiermee geeft het Hof, volgens [eiseres] , ten onrechte een prognose over de uitkomst.
Subonderdeel 5bstrekt ten betoge dat het Hof ten onrechte het bewijsaanbod heeft afgewezen op grond dat dit niet voldoende concreet is aangeboden. Deze klacht loopt vast in de onder 3.17 vermelde vrijheid van de rechter. Bovendien geeft het onderdeel in het geheel niet aan in welk opzicht [eiseres] in feitelijke aanleg voldoende concreet zou zijn geweest met betrekking tot de volgens het Hof beslissende vraag waarom nader onderzoek
nuttigzou kunnen zijn. Ten overvloede: [eiseres] heeft slechts aangedrongen op een nader onderzoek indien het Hof dit
nodigzou oordelen (mvg blz. 17/18).
Subonderdeel 5cricht zich tegen het oordeel van het Hof dat [eiseres] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de inhoud van het rapport van Prof. Rozing. [eiseres] stelt dat zij heeft aangevoerd dat dat rapport niet doorslaggevend kan zijn, omdat het onderzoek is verricht nadat de operatie heeft plaatsgevonden.