ECLI:NL:PHR:1999:11

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 november 1999
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
112.109
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming uit hennepteelt en ontvankelijkheid OM in hoger beroep

In deze zaak is [betrokkene] door het gerechtshof te ’s-Gravenhage bij arrest van 13 november 1998 veroordeeld tot betaling aan de Staat van f 2.500,-, subsidiair 37 dagen hechtenis, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt. De advocaat van [betrokkene], mr. D. van der Landen, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel betreft de klacht dat het hof bij de vaststelling van het ontnemingsbedrag ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de elektriciteits- en stookkosten die aan de teelt van hennepplanten in de winterperiode zijn verbonden. De Hoge Raad stelt vast dat de rechter een grote mate van vrijheid heeft bij de beslissing om al dan niet met gemaakte kosten rekening te houden. In dit geval heeft het hof een aantal gespecificeerde kostenposten op de opbrengst in mindering gebracht, maar de raadsman heeft enkel betoogd dat de elektriciteits- en stookkosten niet zijn verdisconteerd.

Het tweede middel betreft de klacht dat het hof ten onrechte geen beslissing heeft genomen over de ontvankelijkheid van het door het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep in de ontnemingszaak. Het hof had zich rekenschap moeten geven van het feit dat zowel [betrokkene] als het openbaar ministerie beroep had ingesteld tegen het ontnemingsvonnis. De Hoge Raad concludeert dat, gezien de behandeling van de ontnemingszaak, niet valt in te zien welk belang [betrokkene] heeft bij de bespreking van het tweede middel. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de middelen falen en dat er geen reden is voor vernietiging van het bestreden arrest.

Conclusie

Nr. 112.109 P
Zitting 9 november 1999
Mr Fokkens
Conclusie inzake:
[betrokkene]
Edelhoogachtbaar College,
1. [betrokkene] is door het gerechtshof te ’s-Gravenhage bij arrest van 13 november 1998 veroordeeld tot betaling aan de Staat van f 2.500,-, subsidiair 37 dagen hechtenis, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. [betrokkene] zou dit voordeel hebben genoten uit de opbrengst van hennepteelt.
2. Namens [betrokkene] heeft mr D. van der Landen, advocaat te ’s-Gravenhage, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het
eerstemiddel behelst de klacht dat het hof bij de vaststelling van het ontnemingsbedrag ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de electriciteits- en stookkosten die aan de teelt van hennepplanten in de winterperiode – de tenlastegelegde periode – zijn verbonden.
4. Voorop gesteld zij dat aan de rechter een grote mate van vrijheid toekomt bij de beslissing om bij de bepaling van het voordeel al dan niet met gemaakte kosten, verband houdende met het plegen van het feit, rekening te houden (HR NJ 1998, 841, TK 1989-1990, 21504, nr. 3, p. 16). Of er kosten zijn gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen, en zo ja, in welke mate dan, is een oordeel dat aan de feitenrechter is voorbehouden. In casu heeft het hof een groot aantal gespecificeerde kostenposten, in totaal f 11.000,--, op de opbrengst van f 16.000,-- in mindering gebracht.
5. Ten aanzien van de electriciteits- en stookkosten is door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep enkel betoogd:
"Niet verdisconteerd zijn dan nog de kosten voor het, ook volgens de verbalisanten in het proces-verbaal, extreem hoge gas- en electriciteitsverbruik die ook enkele duizenden guldens beliepen."
Een afschrift van de kosten zou zijn overgelegd. Bij de stukken bevindt zich een rekening van het gas-, water- en electriciteitsverbruik, gericht aan [medeverdachte], maar daaruit kan niet blijken dat die kosten betrekking hebben op het verbruik in de loods waar de hennepplantage zich bevond, zodat er geen verband tussen die kosten en het strafbare feit te leggen valt.
Het feit dat het hof met de post ‘gas en electra’ geen rekening heeft gehouden, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en maakt ’s hofs bepaling van het voordeel niet onbegrijpelijk. Het middel faalt.
6. Het
tweedemiddel behelst de klacht dat het hof ten onrechte geen beslissing heeft genomen over de ontvankelijkheid van het door openbaar ministerie ingestelde hoger beroep in de ontnemingszaak. Behalve [betrokkene] , heeft ook het openbaar ministerie beroep ingesteld tegen het ontnemingsvonnis. Het hof had zich daar, kort gezegd, rekenschap van moeten geven.
7. Als gevolg van het beroep van [betrokkene] , is de ontnemingszaak opnieuw uitputtend behandeld. Niet valt daarom in te zien, welk belang [betrokkene] heeft bij de bespreking van het tweede middel, zodat daartoe niet zal worden overgegaan.
De middelen kunnen worden afgedaan met de in art. 101a RO bedoelde motivering. Nu ik ook ambtshalve geen reden voor vernietiging van het bestreden arrest heb aangetroffen, concludeer ik tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,