ECLI:NL:PHR:1998:ZD0987
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Afstand van recht op rechtsbijstand door verdachte in hoger beroep
In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag of het Hof verplicht was om de reden van de afwezigheid van de raadsman van de verdachte te onderzoeken, nadat de verdachte uitdrukkelijk afstand had gedaan van zijn recht op bijstand. De verdachte was eerder door het gerechtshof te Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken wegens het voorhanden hebben van een jachtgeweer met afgezaagde loop. Tijdens de terechtzitting in hoger beroep op 13 maart 1997 heeft de verdachte aangegeven dat hij de zaak in afwezigheid van zijn raadsman wilde laten behandelen. Dit verzoek was herhaald en uitdrukkelijk gedaan door de verdachte zelf.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet verplicht was om de reden van de afwezigheid van de raadsman te onderzoeken, omdat de verdachte duidelijk afstand had gedaan van zijn recht op rechtsbijstand. De conclusie van de Procureur-Generaal stelt dat het Hof op basis van het verzoek van de verdachte kon aannemen dat hij desbewust en vrijwillig afstand deed van zijn recht op rechtsbijstand. De suggestie dat de verdachte tot deze beslissing is gekomen op basis van onjuiste of onvolledige informatie, werd door de Hoge Raad als feitelijk ongegrond beschouwd.
De Hoge Raad concludeert dat het Hof niet gehouden was om het onderzoek te heropenen op basis van de brief van de raadsman die na sluiting van het onderzoek was ingekomen. De stelling dat het Hof had moeten onderzoeken of de raadsman op de hoogte was van de zitting, werd verworpen, omdat het niet ging om een verstekzaak en de raadsman wel op de hoogte was, maar niet op tijd aanwezig kon zijn. De conclusie van de Hoge Raad strekt tot verwerping van het beroep.