ECLI:NL:PHR:1998:AA2540

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
26 augustus 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
33593
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechters
  • Mr. Van Soest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie inzake de aftrekbaarheid van kosten van kantoorruimte door een registerloods

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van een registerloods, die in zijn eigen woning kantoorruimte ter beschikking heeft. De belanghebbende, die lid is van een maatschap, heeft in 1990 naast zijn winst uit onderneming geen inkomsten uit arbeid genoten. Het Hof heeft geoordeeld dat bij de bepaling van de belastbare winst over 1990 de kosten van kantoorruimte niet in mindering mogen worden gebracht. De belanghebbende heeft zijn beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 juli 1997. Het Hof heeft overwogen dat de belastingplichtige zijn winst grotendeels vanuit de kantoorruimte in zijn woning moet verwerven om de kosten te kunnen aftrekken. De belanghebbende heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangetoond om te kunnen oordelen dat hij zijn werkzaamheden thuis organiseert en administratief begeleidt. De Procureur-Generaal concludeert tot verwerping van het beroep, omdat het Hof een juiste rechtsopvatting heeft gehanteerd en de vereiste motivering heeft gegeven. De middelen van cassatie zijn ongegrond verklaard.

Conclusie

Nr. 33.593 Mr Van Soest
Derde Kamer A Conclusie inzake:
Inkomstenbel./premie 1990 X
Parket, 16 maart 1998 tegen
de staatssecretaris van Financiën
Edelhoogachtbaar College,
I. . Korte beschrijving van de zaak.
A. . Het beroep in cassatie is gericht tegen de schriftelijke uitspraak van het gerechtshof te 's-Gravenhage, tweede enkelvoudige belastingkamer (hierna te noemen het Hof), van 11 juli 1997 , nr. 94/1688, Vakstudie Nieuws 21 augustus 1997, blz. 2956, punt 2.3. Het is ingesteld door de belanghebbende, X. Van het beroep in cassatie is melding gemaakt in Vakstudie Nieuws 11 december 1997, blz. 4603, punt 1.2.
B. . De belanghebbende is registerloods voor zuid-west Nederland. Hij is sinds 1 september 1988 lid van een maatschap, waarvan D B.V. (door het Hof ook D genoemd) beherend vennote is en de belanghebbende en zijn betrokken collega's niet-beherende vennoten zijn. De niet-beherende vennoten zijn belast met het loodsen van schepen.
C. . De belanghebbende heeft in 1990 naast zijn winst uit onderneming geen inkomsten uit arbeid genoten.
D. . Het Hof heeft als vaststaand aangenomen (blz. 2):
"(...) 3.2. Belanghebbende heeft in zijn eigen woning kantoorruimte ter beschikking. Hij beschikt niet over kantoorruimte elders. Belanghebbende wordt door middel van de in zijn kantoorruimte aanwezige telefoon en telefax op de hoogte gesteld van de te verrichten loodswerkzaamheden. Vanuit zijn kantoorruimte treft belanghebbende onder meer de voorbereidingen betreffende getijde- en dieptegegevens en het vervoer over de weg of het water. Voorts verzorgt belanghebbende zijn administratie in deze ruimte. 3.3. Belanghebbende dient (...) op 174 dienstdagen en 30 roostervrije dagen ter beschikking te staan van de maatschap. Een dag bestaat uit een periode van 24 aaneengesloten uren. (...)"
E. . In geschil is of bij de bepaling van de belastbare winst over 1990 kosten van kantoorruimte in mindering behoren te worden gebracht.
F. . Het Hof heeft het geschil ten nadele van de belanghebbende beslecht.
G. . Het beroep in cassatie is zonder motivering en voor het overige in overeenstemming met de desbetreffende voorschriften ingesteld. Na tijdige aanvulling steunt het op twee, met Romeinse cijfers genummerde, middelen van cassatie.
H. . De staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift in cassatie de middelen bestreden.
II. . De bestreden uitspraak.
Het Hof heeft overwogen (blz. 4),
"(...) 6.1. (...) dat aan de te dezen (...) geldende voorwaarde, dat de belastingplichtige zijn winst grotendeels vanuit de kantoorruimte in zijn (...) woning verwerft, slechts wordt voldaan indien (...) hij zijn werkzaamheden als registerloods vanuit zijn kantoorruimte thuis organiseert en administratief begeleidt. 6.2. (...) het Hof acht (...) aannemelijk, dat de loodswerkzaamheden worden georganiseerd en geadministreerd door D en de diverse loodsposten. Belanghebbende heeft daartegenover onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt om te kunnen oordelen dat belanghebbende zijn werkzaamheden thuis organiseert en administratief begeleidt. 6.3. Daaraan doet niet af dat belanghebbende zijn kantoorruimte bezigt voor het onder de vaststaande feiten sub 3.2 vermelde. Het Hof acht overigens (...) aannemelijk dat de desbetreffende werkzaamheden hooguit enkele uren per week zullen vergen. (...)"
III. . De middelen.
A. . Middel I houdt in (aanvulling van het beroepschrift in cassatie, blz. 2):
"(...) Op geen enkele wijze maakt het Hof duidelijk op welke gronden het tot de conclusie komt dat hetgeen daadwerkelijk in de kantoorruimte wordt verricht onvoldoende is om te oordelen dat de werkzaamheden vanuit de kantoorruimte worden georganiseerd en begeleid."
B. . Middel II houdt in:
"(blz. 2) (...) Uit dit oordeel van het Hof kan niets anders worden afgeleid dan dat het Hof de opvatting is toegedaan dat belanghebbende zijn werkzaamheden slechts vanuit de kantoorruimte verricht indien alle aan de werkzaamheden verbonden organisatorische en administratieve handelingen plaatsvinden in de kantoorruimte. (blz. 3) (...) Uit de uitspraak (...) blijkt dat het Hof de achtergrond en doelstelling van het door uw Raad geformuleerde criterium niet heeft onderkend. (...)"
IV. . Beoordeling van het middel.
A. . De bijlage bij deze conclusie bevat gegevens over de inkomstenbelastingrechtelijke behandeling van kosten van kantoorruimte en over de in verband daarmee tussen de partijen te verdelen stelplicht en bewijslast.
B. . De vraag is of de winst grotendeels "in of vanuit" de kantoorruimte in de woning gegenereerd wordt.
C. . Voor de toepassing van het criterium "in of vanuit" worden in de wetsgeschiedenis, de jurisprudentie en de literatuur genuanceerde formuleringen aangereikt. Zo werd gesproken over "de kantoorruimte als basis" (Memories van antwoord Tweede Kamer, bijlage onder 1.1.5-6); "thuisbasis" (Memorie van antwoord Tweede Kamer, Oort II, bijlage onder 1.1.5); "de ondernemer die de helft van de dag in zijn auto of bij zijn cliënten doorbrengt" (Memorie van antwoord Tweede Kamer, Oort III, bijlage onder 1.1.6); "de verzekeringsagent die vanuit zijn kantoorruimte zijn cliënten bezoekt" (Praktijkvragen werkgroep Oort, bijlage onder 1.2); "vertrekpunt en thuisbasis" (id.); "het zwaartepunt van de werkzaamheden" (Hof
's-Gravenhage 1993, bijlage onder 1.8); persoonlijke bedrijfsmatige werkzaamheden betreffen organisatie van het transport (Hof Amsterdam 1993, bijlage onder 1.9); voorbereiding en afhandeling, tekeningen, berekeningen en dagrapporten = vertrekpunt en thuisbasis (Hof Arnhem 1994, bijlage onder 1.13); "artsenbezoeker die zijn bezoeken vanuit zijn kantoorruimte organiseert en administratief begeleidt" versus "vertegenwoordiger die zijn bezoekadressen bij zijn werkgever ophaalt" (Zwemmer, BNB 1996/171, bijlage onder 1.18.2); werkzaamheden georganiseerd en administratief begeleid (HR 13 maart 1996, bijlage onder 1.19; Hof 's-Gravenhage 1996, bijlage onder 1.21).
D. . Het gaat daarbij duidelijk om een toetsing van de in de kantoorruimte verrichte werkzaamheden op haar belang voor de werkzaamheden in haar geheel.
E. . Vrijwel alle soorten werkzaamheden zullen enige organisatorische en administratieve voorbereiding, begeleiding en nazorg vergen en daarvoor zal, als geen andere ruimte ter beschikking staat, ruimte in de woning gebruikt worden.
F. . Van "grotendeels in of vanuit" kan evenwel eerst gesproken worden indien de in de kantoorruimte verrichte werkzaamheden, kwantitatief en kwalitatief, van voldoende betekenis zijn voor het geheel van de werkzaamheden.
G. . De beoordeling of dat zo is, is sterk verweven met de omstandigheden van het geval en de rechter die dat oordeel moet geven, zal, na zich zo goed mogelijk op de hoogte gesteld te hebben van de feiten en omstandigheden, een afweging moeten verrichten, waarvan de uitkomst niet vatbaar is voor een exacte motivering.
H. . Naar ik meen, heeft het Hof in de bestreden uitspraak, uitgaande van een juiste rechtsopvatting, een afweging als bedoeld, verricht en daarbij de vereiste motivering gegeven.
I. . Ik meen daarom dat middel I faalt.
J. . Middel II schrijft het Hof een opvatting toe die ik in de bestreden uitspraak niet kan lezen.
K. . Ook middel II faalt.
V. . Conclusie.
De middelen ongegrond bevindende, concludeer ik tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,