In deze zaak is verzoeker, veroordeeld door het gerechtshof te Amsterdam tot een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden wegens deelname aan een criminele organisatie en het aannemen van een gift als ambtenaar, in cassatie gegaan. De advocaat van verzoeker, mr. G. Meijers, heeft één middel van cassatie voorgesteld dat zich richt tegen het gebruik van weergave/samenvattingen van telefoongesprekken als bewijs, omdat deze gesprekken met een geheimhouder zouden zijn gevoerd. Het middel stelt dat er onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal is gebruikt, maar het hof heeft in feitelijke aanleg geen verweer hierover gehoord. Dit betekent dat een dergelijk verweer niet voor het eerst in cassatie kan worden gevoerd, omdat daarvoor feitelijk onderzoek nodig is.
De conclusie van de advocaat-generaal is dat, hoewel het bewijsmateriaal niet onrechtmatig is verkregen, het hof niet heeft erkend dat het mogelijk zeer gevoelige informatie betreft. Dit had het hof moeten onderzoeken, vooral omdat het gaat om communicatie waarbij een verschoningsgerechtigde betrokken is. De inhoud van gesprekken tussen een advocaat en zijn cliënt valt doorgaans onder het verschoningsrecht, en als er aanwijzingen zijn dat het bewijsmateriaal vertrouwelijke communicatie betreft, had het hof dit moeten uitsluiten van bewijs. De conclusie van de advocaat-generaal is dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd en dat het arrest van het gerechtshof vernietigd moet worden voor zover het betreft de veroordeling voor het onder 1 ten laste gelegde. De zaak moet worden verwezen naar een aangrenzend gerechtshof voor herbehandeling.
Deze zaak benadrukt het belang van het verschoningsrecht en de noodzaak voor rechters om zorgvuldig om te gaan met bewijsmateriaal dat mogelijk vertrouwelijke communicatie betreft. Het is cruciaal dat de rechten van verdachten en hun raadsman worden gerespecteerd in het strafproces.