ECLI:NL:PHR:1998:40

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
12 mei 1998
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
107.325
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Jörg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de aanwezigheid van de raadsman en de geldigheid van de dagvaarding in hoger beroep

In deze zaak is verzoeker door het gerechtshof te ’s Hertogenbosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden wegens poging tot diefstal met braak, diefstal met braak en diefstal met geweld en braak. Namens verzoeker heeft mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Oisterwijk, vier middelen van cassatie voorgesteld. De eerste twee middelen klagen dat de raadsman, mr. Van der Kruijs en mr. Mooren, in strijd met artikel 51 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geen bericht van de zitting hebben ontvangen, waardoor zij niet ter terechtzitting aanwezig konden zijn. De Hoge Raad oordeelt dat de niet-nakoming van dit voorschrift aan een geldige behandeling van de zaak in de weg staat, en dat de rechter een zelfstandige onderzoeksplicht heeft om te verifiëren of het voorschrift is nageleefd.

De conclusie is dat mr. Van der Kruijs als raadsman in de zin van artikel 51 Sv had moeten worden opgeroepen voor de zitting van de politierechter. Het hof heeft ten onrechte geoordeeld dat hij in deze zaak niet als zodanig kon gelden. Het tweede middel faalt echter, omdat het instellen van hoger beroep door een raadsman niet automatisch betekent dat deze als raadsman wordt erkend zonder een stelbrief in te dienen. Het derde middel stelt dat de president van het hof ten onrechte geen raadsman ambtshalve aan verzoeker heeft toegevoegd, wat ook gegrond wordt verklaard. Het vierde middel betreft de nietigheid van de appeldagvaarding, omdat deze niet op het juiste adres is betekend. De Hoge Raad concludeert dat de middelen, met uitzondering van het tweede, tot cassatie leiden en beveelt de vernietiging van de bestreden uitspraak met verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling.

Conclusie

Nr. 107.325
Zitting 12 mei 1998
(bij vervroeging)
Mr Jörg
Conclusie inzake:
[verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1. Verzoeker is door het gerechtshof te ’s Hertogenbosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden wegens 1. poging tot diefstal met braak, 2. diefstal met braak en 3. diefstal met geweld en braak.
2. Namens verzoeker heeft mr G.J.P.M. Mooren, advocaat te Oisterwijk, vier middelen van cassatie voorgesteld.
3. De middelen 1 en 2 klagen erover dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de raadsman, resp. mr. Van der Kruijs en mr Mooren, in strijd met art. 51 Sv geen bericht van de zitting hebben ontvangen en daardoor niet ter terechtzitting bij de politierechter resp. het hof aanwezig waren.
4. De tweede volzin van art. 51 Sv schrijft dwingend voor dat de raadsman onverwijld afschrift ontvangt van alle stukken die ter kennis van de verdachte worden gebracht. Sinds HR NJ 1979, 306 nt. GEM is vaste rechtspraak dat dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift van zo wezenlijke betekenis is dat, hoewel de wet dat niet bepaalt, niet-nakoming ervan aan een geldige behandeling van de zaak in de weg staat. Bij twijfel moet de rechter onderzoeken of het voorschrift is nageleefd. Hij heeft daartoe een zelfstandige onderzoeksplicht (Corstens, Handboek, 2e, p. 95). Twijfel kan onder meer ontstaan als de verdachte noch zijn raadsman ter zitting zijn verschenen of wanneer alleen de verdachte is verschenen, terwijl zich in het dossier een bewijs van toevoeging of een stelbriefje bevindt (zie ook nt Sch. bij HR NJ 97.517).
5. Voorwaarde voor de toepassing van het voorschrift van art. 51 Sv is natuurlijk dat bekend is dat de verdachte een raadsman heeft en wie als zodanig optreedt. Een enkel verzoek aan de politie om inlichtingen omtrent de verdere vervolging van de verdachte, kan niet worden beschouwd als een bericht dat zich voor de verdachte een raadsman heeft gesteld (HR NJ 97.516, zie ook nt Sch. onder HR NJ 97.517). Daarvoor is nodig dat de juiste autoriteiten worden ingelicht. Die staan vermeld in art. 39 Sv. Dat geldt voor de gekozen raadsman, hoewel het gebruik is dat de toegevoegde raadsman eveneens aan de griffier een stelbrief zendt (T. Spronken in T&C Sv, 2e, p. 92). Overigens is de regeling van art. 39 Sv een ordemaatregel. Een schriftelijke kennisgeving is geen noodzakelijke voorwaarde om als raadsman te kunnen optreden. In de zaak die leidde tot HR NJ 97.517 trad de gekozen raadsman op tijdens een bezwaarschriftenprocedure (tegen de invordering van het rijbewijs). Uw Raad herhaalde toen het standpunt: Als uit enig in het dossier aanwezige stuk kan blijken dat de verdachte voorzien is van bijstand door een raadsman, dan behoort deze als zodanig te worden erkend. Anders ligt het indien het gaat om toevoeging van een piketadvocaat. Die eindigt met het einde van de inverzekeringstelling (art. 40 lid 2 Sv). Indien een verdachte na inverzekeringstelling in vrijheid wordt gesteld, dient hij zelf voor rechtsbijstand te zorgen, zie HR NJ 89.690.
6. Blijkens de toelichting op het eerste middel is aan verzoeker mr Van der Kruijs toegevoegd geweest voor de procedure van de in bewaringstelling met betrekking tot het derde feit op de tenlastelegging. Mr Van der Kruijs was derhalve ingevolge art. 43 een raadsman in de zin van art. 51 Sv en hij had opgeroepen dienen te worden voor de zitting van de politierechter nu Van der Kruijs conform de Tweede afdeling van Titel III van Sv aan de verdachte was toegevoegd. Het hof heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat de raadsman mr Van der Kruijs in deze zaak niet als zodanig kon gelden. Het middel is gegrond.
7. In de toelichting op het tweede middel wordt betoogd dat mr Mooren zich door het instellen van het hoger beroep namens verzoeker heeft gesteld in de zin van art. 39 Sv als diens raadsman. De akte van hoger beroep zou dan de ‘’vormvrije stelbrief’’ zijn. Het middel faalt. Het enkel namens een verdachte instellen van een rechtsmiddel is geen ‘’stellen’’ in de zin van art. 39 Sv noch blijkt daaruit dat die advocaat stukken van art. 51 Sv toegezonden moet krijgen. Het instellen van hoger beroep door een raadsman kan immers om geheel andere redenen plaatsvinden dan met het oog op het verlenen van rechtshulp in de hoger beroepsfase. Indien de raadsman geen stelbrief indient, loopt hij het gevaar niet als raadsman te worden aangemerkt en bijvoorbeeld geen stukken toegezonden te krijgen, HR NJ 81.446.
8. In het derde middel wordt terecht betoogd dat de president van het hof ten onrechte geen raadsman ambtshalve, op grond van art. 41 lid 1 en sub b Sv, aan verzoeker heeft toegevoegd. Uit de stukken blijkt dat verzoeker op 14 oktober 1994 in bewaring is gesteld onder meer in verband met het in de onderhavige zaak onder 3. tenlastegelegde feit, zie HR NJ 94.67.
9. Het vierde middel stelt dat de appeldagvaarding nietig verklaard had dienen te worden aangezien getracht is de dagvaarding op het GBA-adres uit te reiken ( [b-straat 1] te [plaats] ) terwijl in de akte hoger beroep een daarvan afwijkend adres is opgenomen waar niet is geprobeerd te betekenen.
10. In de akte hoger beroep d.d. 24 oktober 1995 is opgegeven dat verzoeker zou wonen op de [a-straat 1] te [plaats] . Bij controle van de gegevens bij die gemeente op 18 april 1996 bleek dat verzoeker sinds 7 december 1995 is vertrokken naar [b-straat 1] te [plaats] . Dat adres is tevens het adres dat de gemeente [plaats] op 30 mei 1996 als GBA-adres opgeeft. Uit de vermelding door de gemeente dat de [b-straat 1] te [plaats] een briefadres is, had het hof mijns inziens niet zonder meer de conclusie mogen trekken dat het adres, vermeld in de appelakte, niet meer het verblijfadres van verzoeker was. Het is immers in die regio algemeen bekend dat het adres [b-straat 1] te [plaats] als postadres ten behoeve van cliënten van [A] functioneert. Vanwege het belang dat een verdachte die in eerste instantie bij verstek is veroordeeld zijn recht op aanwezigheid van de behandeling van zijn zaak in hoger beroep niet ongewild verspeelt, mag van de betekenende autoriteit worden gevergd dat deze de nodige stappen onderneemt om de dagvaarding in hoger beroep daadwerkelijk aan die verdachte ter hand te stellen. Ook als het gaat om een verdachte zoals verzoeker. Het achterwege laten van ten minste één betekeningspoging aan het adres dat in de akte hoger beroep staat vermeld, lijkt mij, alle omstandigheden in ogenschouw nemend, onvoldoende gerechtvaardigd.
11. Aangezien de middelen, met uitzondering van het tweede, tot cassatie leiden, luidt mijn conclusie als volgt.
Vernietiging van de bestreden uitspraak met verwijzing der zaak naar het gerechtshof te Arnhem, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,