ECLI:NL:PHR:1998:40
Parket bij de Hoge Raad
- Jörg
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de aanwezigheid van de raadsman en de geldigheid van de dagvaarding in hoger beroep
In deze zaak is verzoeker door het gerechtshof te ’s Hertogenbosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden wegens poging tot diefstal met braak, diefstal met braak en diefstal met geweld en braak. Namens verzoeker heeft mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Oisterwijk, vier middelen van cassatie voorgesteld. De eerste twee middelen klagen dat de raadsman, mr. Van der Kruijs en mr. Mooren, in strijd met artikel 51 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geen bericht van de zitting hebben ontvangen, waardoor zij niet ter terechtzitting aanwezig konden zijn. De Hoge Raad oordeelt dat de niet-nakoming van dit voorschrift aan een geldige behandeling van de zaak in de weg staat, en dat de rechter een zelfstandige onderzoeksplicht heeft om te verifiëren of het voorschrift is nageleefd.
De conclusie is dat mr. Van der Kruijs als raadsman in de zin van artikel 51 Sv had moeten worden opgeroepen voor de zitting van de politierechter. Het hof heeft ten onrechte geoordeeld dat hij in deze zaak niet als zodanig kon gelden. Het tweede middel faalt echter, omdat het instellen van hoger beroep door een raadsman niet automatisch betekent dat deze als raadsman wordt erkend zonder een stelbrief in te dienen. Het derde middel stelt dat de president van het hof ten onrechte geen raadsman ambtshalve aan verzoeker heeft toegevoegd, wat ook gegrond wordt verklaard. Het vierde middel betreft de nietigheid van de appeldagvaarding, omdat deze niet op het juiste adres is betekend. De Hoge Raad concludeert dat de middelen, met uitzondering van het tweede, tot cassatie leiden en beveelt de vernietiging van de bestreden uitspraak met verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling.