ECLI:NL:PHR:1998:29
Parket bij de Hoge Raad
- M. Machielse
- Rechtspraak.nl
Beslag op goederen onder klaagster en een ander; beoordeling van de rechtmatigheid van beslag en aanhoudingsverzoek
In deze zaak gaat het om een beklagprocedure betreffende beslag op goederen onder klaagster en een ander. De rechtbank heeft het aanhoudingsverzoek van de Officier van Justitie (OvJ) afgewezen, omdat het Openbaar Ministerie (OM) meerdere keren de gelegenheid heeft gehad om het dossier te completeren, maar dit niet heeft gedaan. De rechtbank verklaarde het beklag gegrond, omdat zij op basis van de beschikbare stukken niet kon beoordelen of het beslag rechtmatig was gelegd en of er nog een strafvorderlijk belang was bij de voortduring van het beslag. De zaak kwam voor de Hoge Raad, waar de OvJ in cassatie ging tegen de beslissing van de rechtbank.
De Hoge Raad behandelde twee hoofdvragen. Ten eerste, of de rechtbank het aanhoudingsverzoek van de OvJ had mogen afwijzen, ondanks dat de OvJ in raadkamer had aangegeven dat hij over een rapport beschikte dat relevant was voor de beoordeling. De Hoge Raad oordeelde dat het ontbreken van een proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer een wezenlijk verzuim was, waardoor het niet mogelijk was om de stellingen van de OvJ te verifiëren. Dit verzuim leidde tot de conclusie dat het onderzoek in raadkamer niet had plaatsgevonden, wat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek door de rechtbank niet vanzelfsprekend maakte.
Ten tweede, of de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het beslag onrechtmatig was. De Hoge Raad oordeelde dat de klacht van de OvJ hierover gebaseerd was op een verkeerde lezing van de beschikking van de rechtbank, die niet had geoordeeld dat het beslag onrechtmatig was. De Hoge Raad verwierp de klachten van de OvJ en concludeerde dat de zaak moest worden vernietigd en terugverwezen naar het gerechtshof te Arnhem voor een nieuwe beslissing op het klaagschrift.