ECLI:NL:PHR:1998:29

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
7 oktober 1998
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
3888
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • M. Machielse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op goederen onder klaagster en een ander; beoordeling van de rechtmatigheid van beslag en aanhoudingsverzoek

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure betreffende beslag op goederen onder klaagster en een ander. De rechtbank heeft het aanhoudingsverzoek van de Officier van Justitie (OvJ) afgewezen, omdat het Openbaar Ministerie (OM) meerdere keren de gelegenheid heeft gehad om het dossier te completeren, maar dit niet heeft gedaan. De rechtbank verklaarde het beklag gegrond, omdat zij op basis van de beschikbare stukken niet kon beoordelen of het beslag rechtmatig was gelegd en of er nog een strafvorderlijk belang was bij de voortduring van het beslag. De zaak kwam voor de Hoge Raad, waar de OvJ in cassatie ging tegen de beslissing van de rechtbank.

De Hoge Raad behandelde twee hoofdvragen. Ten eerste, of de rechtbank het aanhoudingsverzoek van de OvJ had mogen afwijzen, ondanks dat de OvJ in raadkamer had aangegeven dat hij over een rapport beschikte dat relevant was voor de beoordeling. De Hoge Raad oordeelde dat het ontbreken van een proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer een wezenlijk verzuim was, waardoor het niet mogelijk was om de stellingen van de OvJ te verifiëren. Dit verzuim leidde tot de conclusie dat het onderzoek in raadkamer niet had plaatsgevonden, wat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek door de rechtbank niet vanzelfsprekend maakte.

Ten tweede, of de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het beslag onrechtmatig was. De Hoge Raad oordeelde dat de klacht van de OvJ hierover gebaseerd was op een verkeerde lezing van de beschikking van de rechtbank, die niet had geoordeeld dat het beslag onrechtmatig was. De Hoge Raad verwierp de klachten van de OvJ en concludeerde dat de zaak moest worden vernietigd en terugverwezen naar het gerechtshof te Arnhem voor een nieuwe beslissing op het klaagschrift.

Conclusie

Nr. 3888 Besch.
Parket, 7 okt. 1998
Mr Machielse
Conclusie inzake:
[klaagster]
Edelhoogachtbaar College,
1. Op 22 juli 1998 heeft de rechtbank te Zwolle het klaagschrift van [klaagster] gegrond verklaard. Op 5 augustus 1998 heeft de Officier van Justitie beroep in cassatie aangetekend. De door de officier opgestelde schriftuur is op 1 september 1998 bij de Hoge Raad ontvangen.
2. Uit de beschikking blijkt het volgende. Het klaagschrift is op 23 maart 1998 ter griffie ontvangen. Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag en tot teruggave aan klaagster van voorwerpen die onder haar en onder [betrokkene 1] zijn inbeslaggenomen. Op 1 april 1998, 10 juni 1998 en 8 juli 1998 is het klaagschrift door de raadkamer behandeld. Volgens de beschikking is het onderzoek op 1 april 1998 geschorst omdat de raadkamer nader over enige punten wenste te worden ingelicht. Op 10 juni 1998 bleken wel stukken aan het dossier te zijn toegevoegd, maar volgens de raadkamer waren die onvoldoende. De officier is door de raadkamer in de gelegenheid gesteld om de gevraagde stukken voor 24 juni 1998 aan het dossier toe te voegen. Op 8 juli 1998 beschikte de raadkamer nog niet over de benodigde stukken. De officier wilde alsnog de gelegenheid krijgen het dossier te completeren en vorderde volgens de beschikking weer aanhouding. De rechtbank heeft dat geweigerd omdat de officier volgens de raadkamer ruimschoots de gelegenheid heeft gehad, maar die onbenut heeft gelaten. Voorts spreekt uit de overwegingen twijfel of de officier wel in staat zal zijn aan te tonen dat de stukken wel degelijk zijn verzonden.
3. In zijn cassatieschriftuur vermeldt de officier dat ter zitting van de raadkamer de officier heeft aangeboden een kopie van het originele rapport waaraan de raadkamer behoefte had en dat de officier bij zich had aan de raadkamer en de verdediging ter beschikking te stellen, hetgeen door de raadkamer zou zijn geweigerd. Dat is volgens de officier onbegrijpelijk gelet op de omvang van het rapport.
4. Het probleem in deze zaak is dat het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer op 8 juli 1998 ontbreekt. [1] Daardoor is het onmogelijk de essentiële stelling van de officier, dat hij verdediging en raadkamer direkt in staat heeft gesteld kennis te nemen van de ontbrekende stukken — hetgeen gelet op de omvang daarvan alleszins mogelijk zou zijn geweest — te verifiëren. Als dat het geval is en het inderdaad zou gaan om een rapport dat in enkele minuten kan worden gelezen en doorgrond is de afwijzing van dit aanbod door de rechtbank minst genomen niet vanzelfsprekend. Voorts kan niet worden nagegaan of de raadkamer die de beschikking wees wel bestond uit dezelfde rechters als degenen die het onderzoek in raadkamer op 8 mei 1998 hebben meegemaakt. [2] In ieder geval is de beschikking gewezen door een raadkamer die anders was samengesteld dan op 10 juni 1998.
5. Het komt mij voor dat vastgehouden moet worden aan de essentiële vorm dat van een onderzoek in raadkamer een proces-verbaal moet worden opgemaakt. Eerder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een verzuim van deze vorm betrekking heeft op een zo wezenlijke grondslag van de procedure in raadkamer, dat het nietigheid van het onderzoek moet medebrengen, ook al is deze niet met zoveel woorden in de wet bedreigd. [3] Dat de officier in plaats van klaagster in cassatie is gegaan wil ik ook daarom in dit geval niet laten meewegen omdat de klachten van de officier nu juist wegens het ontbreken van het proces-verbaal niet kunnen worden beoordeeld. Nu het proces-verbaal van een onderzoek in raadkamer op 8 juli 1998 ontbreekt moet het er dus voor worden gehouden dat zo een onderzoek niet heeft plaatsgevonden. [4]
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Arnhem dat op het bestaande klaagschrift opnieuw zal hebben te beslissen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,

Voetnoten

1.Op 1 april 1998 is het raadkameronderzoek geschorst tot 15 april 1998. Op 15 april geschiedde hetzelfde tot 13 mei 1998. Dan volgt weer aanhouding tot 10 juni, waarna voor het laatst wordt aangehouden tot 8 juli 1998. Niet alleen het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer, maar ook dat van 13 mei ontbreekt bij de stukken.
2.HR 29 april 1997, nr 3546 Besch.
3.HR 1983, 469.
4.HR NJ 1989, 438.