ECLI:NL:PHR:1998:21
Parket bij de Hoge Raad
- M. Machielse
- Rechtspraak.nl
Belastingfraude door bestuurder van Liechtensteinse Anstalt en de toepassing van Nederlands belastingrecht
In deze zaak gaat het om belastingfraude gepleegd door een bestuurder van een Liechtensteinse Anstalt. De verdachte heeft opzettelijk een te laag belastbaar inkomen opgegeven in zijn aangiftebiljetten voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. De Hoge Raad behandelt twee belangrijke vragen: of het gerechtshof de verklaring van de verdachte, die hij later heeft herroepen, als bewijs mocht gebruiken, en of de verdachte belastingplichtig is volgens Nederlands recht, gezien de fiscale status van de Anstalt in Liechtenstein.
Ten aanzien van de eerste vraag oordeelt de Hoge Raad dat er geen wettelijk voorschrift is dat de rechter verbiedt om een verklaring van de verdachte te gebruiken, zelfs als deze later is herroepen. Het hof heeft de eerdere verklaring van de verdachte als bewijs geaccepteerd en heeft de verweren van de verdachte verworpen. De Hoge Raad concludeert dat het hof niet verplicht was om een nadere motivering te geven voor het gebruik van de verklaring.
Wat betreft de tweede vraag stelt de Hoge Raad vast dat de verdachte in Nederland woont en dus als binnenlandse belastingplichtige wordt beschouwd. De Hoge Raad legt uit dat de fiscale transparantie van de Anstalt niet beoordeeld moet worden naar het recht van Liechtenstein, maar naar de Nederlandse belastingwetgeving. De Hoge Raad bevestigt dat de inkomsten uit de Anstalt als inkomsten van de verdachte moeten worden behandeld volgens de Nederlandse belastingregels. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de middelen van cassatie van de verdachte tevergeefs zijn voorgesteld en dat het beroep moet worden verworpen.