ECLI:NL:PHR:1998:2

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
24 februari 1998
Publicatiedatum
23 augustus 2016
Zaaknummer
3584
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tweede aanvullende conclusie inzake verzetprocedure en dwangbevel in strafrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 november 1997 beslist dat artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) van toepassing is op de verzetprocedure, maar dat de verzoekster zich niet kan beroepen op deze verdragsbepaling om haar standpunt te onderbouwen dat zij vanwege haar geringe draagkracht niet hoeft te voldoen aan de verplichting tot voorafgaande consignatie van het verschuldigde bedrag en de kosten, zoals vermeld in artikel 575 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoekster heeft inmiddels de vereiste zekerheid gesteld, waardoor het cassatieberoep in behandeling kan worden genomen.

In het dossier dat aan de Hoge Raad is gestuurd, ontbreken belangrijke stukken, zoals het dwangbevel en het bezwaarschrift. Deze stukken konden niet meer worden achterhaald bij het gerechtshof te Arnhem, maar het CJIB te Leeuwarden heeft afschriften kunnen verstrekken. Het hof heeft vastgesteld dat het dwangbevel is uitgevaardigd door de officier van justitie, en het lijkt te verwijzen naar een eerder arrest van het gerechtshof te Arnhem van 24 december 1993.

De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het gerechtshof te Arnhem verantwoordelijk was voor de tenuitvoerlegging van het arrest, en dat de officier van justitie te Leeuwarden niet de bevoegdheid heeft om dwangbevelen uit te vaardigen voor andere administratieve sancties dan die in de WAHV zijn bedoeld. Dit leidt tot de conclusie dat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven, het verzet gegrond verklaard dient te worden, en het in consignatie gegeven bedrag moet worden gerestitueerd. De Procureur-Generaal stelt voor om de bestreden beschikking te vernietigen en het gerestitueerde bedrag aan de verzoekster terug te geven.

Conclusie

Tweede aanvullende conclusie
Nr. 3584 D Besch.
Mr Van Dorst
Parket, 24 februari 1998
Conclusie inzake:
[verzoekster=veroordeelde]
Edelhoogachtbaar College,
1. Bij tussenbeschikking van 4 november 1997 heeft Uw Raad beslist dat en waarom art. 6 EVRM weliswaar van toepassing is op de onderhavige verzetprocedure, doch dat verzoekster zich niet op deze verdragsbepaling kan beroepen ter staving van haar standpunt dat zij in verband met haar (gestelde) geringe draagkracht niet behoeft te voldoen aan de in art. 575 lid 3 Sv vermelde verplichting tot voorafgaande consignatie van het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten.
2. Verzoekster heeft inmiddels de vereiste zekerheid gesteld. [1] Het cassatieberoep kan derhalve in behandeling kan worden genomen.
3. Ambtshalve merk ik het volgende op.
4. In het dossier dat op de voet van art. 433 lid 3 Sv aan de Hoge Raad is gestuurd, bevindt zich niet het in casu uitgevaardigde dwangbevel (en kostenberekening); ook ontbreekt het bezwaarschrift waarmee verzet is gedaan. Bedoelde stukken konden niet meer achterhaald worden bij het gerechtshof te Arnhem. Niettemin kon het dossier gecompleteerd worden daar het CJIB te Leeuwarden in staat bleek om afschriften te verstrekken.
5. Het hof heeft in zijn bestreden beschikking vastgesteld dat het dwangbevel is uitgevaardigd door de officier van justitie. Naar uit de thans aanwezige stukken kan worden afgeleid, doelt het hof daarmee klaarblijkelijk op het door de officier van justitie te Leeuwarden gegeven dwangbevel tot tenuitvoerlegging van het door het gerechtshof te Arnhem op 24 december 1993 gewezen arrest.
6. Art. 553 Sv belast het OM bij het gerecht dat de beslissing heeft gegeven met de tenuitvoerlegging. Andere voorschriften bevestigen dit. Gewezen kan worden op art. 572 lid 1 Sv inhoudende dat de tenuitvoerlegging van een beslissing houdende de veroordeling tot o.m. geldboete geschiedt door het OM dat de zaak aanhangig heeft gemaakt, en art. 575 lid 2 Sv inhoudende dat met het oog op verhaal een dwangbevel kan worden uitgevaardigd door het OM dat met de tenuitvoerlegging van de beslissing is belast.
7. Hieruit volgt dat het in casu door het gerechtshof te Arnhem gewezen arrest d.d. 24 december 1993 geëxecuteerd had dienen te worden op last van de procureur-generaal bij het hof. Opmerking verdient nog dat de officier van justitie te Leeuwarden aan art. 26 lid 2 WMW niet de bevoegdheid kan ontlenen om dwangbevelen uit te vaardigen met het oog op verhaal van andere dan de in de WAHV bedoelde administratieve sancties. Ik moge daartoe verwijzen naar o.m. HR DD 97.009 en DD 97.066.
8. Dit leidt ertoe dat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven, dat het verzet alsnog gegrond dient te worden verklaard en dat het in consignatie gegeven bedrag behoort te worden gerestitueerd (HR 10 juni 1997 nr. 34930).
9. Na het ambtshalve bijbrengen van voormelde cassatiegronden kunnen de door mr Hummels ontwikkelde bezwaren tegen ‘s hofs beschikking onbesproken blijven. Mocht Uw Raad ze toch behandeld willen zien, dan ben ik bereid dat bij aanvullende conclusie te doen.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking, met bepaling dat het door verzoekster in consignatie gegeven bedrag zal worden gerestitueerd.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,

Voetnoten

1.Een verklaring voor deze met haar eerdere opstelling niet geheel strokende handelwijze wordt niet gegeven en behoeft trouwens ook niet te worden gegeven. Ik houd het er maar op dat verzoekster ondertussen een onverwacht fortuin ten deel is gevallen.