ECLI:NL:PHR:1997:ZK0235

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
20 mei 1997
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
104.692 E
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Fokkens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van overtredingen en opzetvereisten in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 mei 1997 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij de verzoekster, die was veroordeeld door het gerechtshof te Amsterdam, in beroep ging. De verzoekster was veroordeeld tot twee maal een geldboete van tienduizend gulden wegens het medeplegen van een overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 93 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie. De zaak draait om de vraag of er sprake was van medeplegen en of de opzetvereisten voor het medeplegen van overtredingen correct waren toegepast. De Hoge Raad oordeelde dat voor medeplegen van overtredingen slechts opzet op de samenwerking vereist is, en niet opzet op de bestanddelen van het delict zelf. Dit betekent dat de stelling van de verzoekster dat er sprake moest zijn van dubbel opzet, niet juist was. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring voldoende gemotiveerd was en dat de verwerping van het beroep op afwezigheid van alle schuld door het hof niet onjuist was. De verzoekster had geen controle uitgeoefend op de geleverde goederen en had de zorg volledig overgelaten aan de verkoper en bemiddelaar. De Hoge Raad concludeerde dat er geen gronden waren voor ambtshalve cassatie en wees het beroep af.

Conclusie

nr. 104.692 E
mr Fokkens
zitting 25 maart 1997
Conclusie inzake:
[verzoekster = verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1. Verzoekster is bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam op 2 januari 1996 wegens het medeplegen van een overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 93 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie, begaan door een rechtspersoon, veroordeeld tot twee maal een geldboete van tienduizend gulden.
2. Namens verzoekster heeft mr. D.H. Lodder, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Volgens het eerste middel kan uit de gebezigde bewijsmiddelen niet volgen dat er sprake is geweest van medeplegen, zoals is bewezenverklaard.
4. In het onderhavige geval is sprake van een overtreding.(1)
Dit betekent voor het medeplegen zoals in casu het volgende.
Voor medeplegen is onder meer een bewuste samenwerking, opzet op het samenwerken, vereist. Dit impliceert dat bij opzetdelicten er sprake moet zijn van dubbelopzet, te weten opzet op het (gevolg van het) delict en opzet op de samenwerking.(2) Nu een overtreding geen opzetdelict is, volgt daaruit dat voor medeplegen van overtredingen "slechts" opzet op de samenwerking is vereist. Een andere opvatting zou er immers toe leiden dat via de achterdeur een opzetvereiste - in de vorm van een voor medeplegen vereist opzet op de bestanddelen van het delict - voor overtredingen gaat gelden. Vgl. in dit verband ook de beschouwingen van Remmelink in HSR, 15e, over het medeplegen van culpoze delicten: ook daar is bewuste samenwerking voldoende.
5. Dit betekent dat voorzover het middel zich op het standpunt stelt dat er sprake moet zijn van dubbel opzet - hetgeen volgens de steller van het middel niet aanwezig is, nu verzoekster niet de opzet op de bestanddelen van het delict heeft gehad - het berust op een verkeerde rechtsopvatting.
Opzet op de samenwerking blijkt voldoende uit de gebezigde bewijsmiddelen, te weten uit de omstandigheid dat verzoekster:
- de partij dahliaknollen (met bemiddeling van [betrokkene 2]) heeft gekocht van [A];
- [A] opdracht heeft gegeven de partij te verpakken en van afbeeldingen te voorzien;
- met [A] heeft afgesproken dat deze de partij zou bewaren.
De bewezenverklaring is derhalve toereikend gemotiveerd.
Het middel faalt.
6. Het tweede middel bevat de klacht dat het hof het beroep op afwezigheid van alle schuld heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.
Het hof heeft het beroep op afwezigheid van alle schuld als volgt verworpen:
De verdachte is, naar de verdediging ook zelf heeft aangevoerd, bloembollen gaan verhandelen zonder daaromtrent enige deskundigheid te bezitten. Zij heeft de zorg met betrekking tot de geleverde goederen geheel overgelaten aan de verkoper, [betrokkene 1], die ook het verpakken zou behartigen, en aan de bemiddelaar, [betrokkene 2]. Zelf heeft de verdachte geen enkele controle uitgeoefend, ook niet door inschakeling van een deskundige, op de aan haar geleverde en door haar aan [C] geleverde goederen, terwijl dat wel de verantwoordelijkheid van de verdachte was. Van afwezigheid van alle schuld ten aanzien van het ten laste gelegde is derhalve geen sprake.
Hiermee heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd om overtreding van het betreffende voorschrift te voorkomen.(3) Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk gelet op de vaststelling dat verzoekster geen enkele controle heeft uitgeoefend met betrekking tot de door haar geplaatste opdracht aan [betrokkene 2] en [A].
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij vertrouwde op de deskundigheid van [betrokkene 2], maar dit is nu deze belanghebbende bij de order was niet voldoende om vast te stellen dat alle schuld bij verzoekster ontbrak. Dat zou - zo volgt ook uit de overweging van het hof - bijvoorbeeld anders zijn geweest indien zij controle had laten uitvoeren door een onafhankelijk deskundige en ook door deze fout was voorgelicht.
Het middel kan niet slagen.
Nu ik geen gronden heb gevonden voor ambtshalve cassatie, concludeer ik tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden.
(1) art. 4 Verordening PVS Kwaliteitsnormen bloembollen 1977 jo art. 6 Wet houdende instelling van een productschap voor siergewassen jo art. 93 Wet op de Bedrijfsorganisatie jo art. 2, vierde lid en art. 1 sub 4 van de Wet Economische Delicten.
(2) HSR, 15e, p.436.
(3) Vgl. HR DD 96.320.