Conclusie
vrijesnipperdagen, zij het zonder dat het op grond van art. 12.4 van de CAO vereiste overleg met de betrokken individuele werknemers had plaatsgevonden (zie tussenvonnis r.o. 3.5 en 3.6; eindvonnis r.o. 2.3).
onderdeel 1 van het middelCNV verwijt de rechtbank te zijn voorbijgegaan aan de mogelijkheid dat Pennwalt hier ten onrechte
vastesnipperdagen heeft aangewezen met overschrijding van het in de CAO neergelegde maximum en met veronachtzaming van de procedure, welke in de CAO is voorgeschreven voor aanwijzing van vaste snipperdagen.
subonderdeel 2.1hangt met het voorgaande samen. Nu in het eindvonnis wordt voortgebouwd op de kwalificatie van de dagen in het tussenvonnis, deelt deze klacht het lot van onderdeel 1.
subonderdelen 2.2–2.6richten zich tegen het oordeel in het eindvonnis dat onvoldoende gesteld of gebleken is op grond waarvan CNV namens iedere werknemer zou kunnen vorderen dat Pennwalt het tegoed aan vrije snipperdagen van iedere werknemer dient te vermeerderen met de ten onrechte in 1989 en 1990 eenzijdig aangewezen dagen. CNV brengt hiertegen in, dat zij geen vordering namens de werknemers heeft ingesteld: zij stelt als contractspartij bij de CAO zelfstandig nakoming van de CAO-bepalingen te vorderen.
iederewerknemer een dergelijke vordering zou kunnen instellen. Mogelijk heeft de rechtbank nog gedacht aan het op 1 juli 1994 ingevoerde collectieve actierecht van art. 3:305a BW, ten aanzien waarvan in HR 2 september 1994, NJ 1995, 369, is beslist dat dit niet wezenlijk afwijkt van het voordien reeds geldende recht. Ook te dien aanzien geldt dat de rechtbank tot het oordeel kon komen dat daartoe onvoldoende was gesteld; dat laatste is niet verwonderlijk, omdat de onderhavige procedure bij de invoering van dat artikel reeds in een vergevorderd stadium verkeerde.
Onderdeel 3van het cassatiemiddel heeft betrekking op de weigering van de rechtbank om CNV immateriële schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank voerde hiervoor als reden aan dat CNV haar vordering op geen enkele wijze feitelijk heeft geadstrueerd (r.o. 2.6 eindvonnis). CNV acht dit oordeel onbegrijpelijk, omdat zij bij repliek een toelichting op deze schade heeft gegeven en, gezien de aard van de schade, daarvan geen nadere specificatie te geven is. CNV wijst op art. 16 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomsten.