IV. . Ontstentenis van het lid van de enkelvoudige kamer dat mondeling uitspraak heeft gedaan.
A. . Voor geval een lid van een enkelvoudige kamer schriftelijk uitspraak doet, regelt art. 17, lid 2, 2e volzin, Wet ARB de situatie dat het buiten staat is de uitspraak te ondertekenen: alsdan geschiedt de ondertekening door een plaatsvervanger.
B. . Naar het mij voorkomt, moet hier verondersteld zijn dat het gaat om een plaatsvervangend lid van dezelfde enkelvoudige kamer. Art. 71, lid 1, Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) maakt het evenwel mogelijk daartoe alsnog een raadsheer of raadsheer-plaatsvervanger als zodanig aan te wijzen.
C. . Voor geval een lid van een enkelvoudige kamer mondeling uitspraak doet en vervolgens buiten staat is het proces-verbaal daarvan te ondertekenen, voorziet de wet niet in de dan ontstane situatie.
D. . Het ligt voor de hand alsdan art. 17, lid 2, 2e volzin, Wet ARB naar analogie toe te passen.
E. . Voor geval een lid van een enkelvoudige kamer mondeling uitspraak heeft gedaan en vervolgens buiten staat is de mondelinge uitspraak door een schriftelijke te vervangen, voorziet de wet ook niet in de dan ontstane situatie.
F. . Het lijkt buiten kijf dat het gewenst is, en dan ook wel door de wetgever verondersteld zal zijn, dat de vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke geschiedt door het lid van de enkelvoudige kamer dat de mondelinge uitspraak gedaan heeft, maar tot het onmogelijke is niemand gehouden.
G. . Men zou op het eerste gezicht van oordeel kunnen zijn dat alsdan de behandeling van de zaak terugkeert tot in het stadium waarin zij verkeerde voordat mondeling uitspraak werd gedaan, dat wil zeggen dat de mondelinge behandeling - afgezien van het geval dat de partijen en de enkelvoudige kamer daarvan reeds voordien hadden afgezien - weer open komt.
H. . Dit oordeel zou impliceren dat het nieuw optredende lid van de enkelvoudige kamer een andere uitspraak zou kunnen doen dan de mondelinge uitspraak die reeds gedaan is.
I. . Die consequentie zou in strijd komen met het wezen van de mondelinge uitspraak, te weten dat zij inhoudelijk een eind maakt aan het geding en in zoverre (behoudens de mogelijkheid van beroep in cassatie tegen de vervangende schriftelijke uitspraak) onherroepelijk is.
J. . Ik meen daarom dat ook in deze situatie art. 17, lid 2, 2e volzin, Wet ARB naar analogie toegepast moet worden.
K. . Derhalve zou de vervangende schriftelijke uitspraak gedaan moeten worden door een plaatsvervangend lid van de enkelvoudige kamer die de mondelinge uitspraak gedaan heeft.
L. . Dit plaatsvervangende lid zou zich alsdan genoodzaakt gezien hebben de vaststaande feiten en de standpunten van de partijen uit de stukken en uit aantekeningen van de griffier af te leiden. Zijn eigen waarneming zou daartoe geen dienst hebben kunnen doen. De ontstentenis van het lid dat de mondelinge uitspraak gedaan heeft, brengt nu eenmaal mee dat die eigen waarneming is komen te ontbreken.
M. . Als plaatsvervangend lid als zojuist onder 4.11-12 bedoeld, had in de thans aanhangige zaak mr Röben kunnen optreden. Als hij al geen plaatsvervangend lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer was, dan had hij alsnog als zodanig aangewezen kunnen worden.
N. . Nu is het enige verschil tussen de schriftelijke uitspraak die ik mij in het voorgaande voor ogen stelde, en de schriftelijke uitspraak die daadwerkelijk gedaan is, dat mr Röben opgetreden is niet als plaatsvervangend lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, maar als lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer.
O. . Indien dit verschil al aangemerkt zou kunnen worden als een vormverzuim, dan zou het toch niet van dien aard zijn dat daaruit nietigheid als bedoeld in art. 99, lid 1, onder 1, Wet RO, voortvloeit.
V. . Conclusie.
Bevindend dat uit de omstandigheid dat de schriftelijke uitspraak gedaan is door een ander lid van het gerechtshof dan het lid dat de mondelinge uitspraak gedaan heeft, naar haar aard geen nietigheid voortvloeit, concludeer ik dat deze
omstandigheid geen grond tot cassatie vormt.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,