3.1.Het vereiste dat de belastingplichtige aandeelhouder is (geweest) in het `nominaal gestorte kapitaal' wordt letterlijk opgevat (HR 8 september 1979, BNB 1976/227, en HR 9 december 1987, BNB 1988/38 ). Dat brengt mee dat van aandeelhouderschap voor de aanmerkelijk-belangregeling eerst sprake is indien en voor zover op de aandelen is gestort. In het normale geval van storting in contanten vindt storting plaats op het moment dat de rekening van de vennootschap wordt gecrediteerd (art. 2:191a jo. art. 6:114 BW).
3.2.In het geval van BNB 1988/38 had dit stelsel tot gevolg dat een aanmerkelijk belang niet afliep vijf jaar nadat aandelen aan een derde waren uitgegeven, maar vijf jaren nadat die derde aan zijn stortingsverplichting had voldaan. De belanghebbende, die zijn aandelen tussen beide tijdstippen had verkocht, zag zijn winst als a-b-winst belast.
3.3. In het onderhavige geval heeft het stelsel tot gevolg dat het pakket aandelen van de belanghebbende in de BV door de stortingen van de andere aandeelhouders een zgn. `aflopend' aanmerkelijk belang werd en dat hij pas als houder van de bij hem geplaatste aandelen kan gelden vanaf het moment dat hij die aandelen had volgestort. Voordien was de belanghebbende wat die aandelen betreft kwalitatief noch kwantitatief aandeelhouder.
3.4.De deelneming in het gestorte kapitaal bepaalt derhalve zowel de initiële belangenverhoudingen tussen de aandeelhouders onderling, als de momenten waarop deze ten gevolge van (emissie en) stortingen verschuiven. Hierin ligt besloten dat door uiteenlopende stortingsdata - zoals i.c. - tussentijds voor de aanmerkelijk-belangregeling andere belangenverhoudingen kunnen bestaan (c.q. gecreëerd worden) dan overeenkomt met de deelnemingen in het (oorspronkelijke en bij)geplaatste kapitaal.
3.5.Kenmerkend voor emissie, anders dan koop, is dat de bijgeplaatste aandelen een extra aanspraak op de bestaande vennootschapsreserves meebrengen, in beginsel ongeacht of en wanneer de aandelen worden volgestort. Door de wijziging van de kapitaalstructuur zullen hetzij de aanspraken op die winstreserves, hetzij de zeggenschapsverhoudingen, hetzij beide (kunnen) verschuiven. In het licht van de in het arrest BNB 1993/81 aangenomen strekking van de aanmerkelijk-belangregeling en de vijf-jaarstermijn, ligt het daarom niet voor de hand in deze gevallen af te wijken van de tekst van de Wet.
3.6.Een uitzondering zou kunnen worden overwogen in gevallen waarin de in de bijgeplaatste aandelen belichaamde winstreserves pas na de stortingsdatum zijn ontstaan of, met andere woorden, als vaststaat dat in die aandelen geen rechten zijn overgebracht die aanvankelijk lagen besloten in het oorspronkelijke aandelenbezit (vgl. BNB 1993/82). Men wordt dan echter geconfronteerd met de moeilijkheid zulks - extra legem - vast te stellen, terwijl bovendien de toerekening van winstreserves aan periodes van aandeelhouderschap in hoge mate arbitrair blijft. § 1.7.2.2.; Blokland, a.w., blz. 14/15; Cursus Belastingrecht, Inkomstenbelasting, 2.4.2,a; H.J. Hofstra/L.G.M. Stevens, Inkomstenbelasting, 1994, blz. 448/449. Ik raad dit daarom af.