A. . Het beroep in cassatie is gericht tegen de schriftelijke uitspraak van het gerechtshof te Arnhem (hierna te noemen het Hof) van 21 september 1995, nr. 932594. Het is ingesteld door de belanghebbende, X. Van het beroep in cassatie is melding gemaakt in Vakstudie Nieuws 25 januari 1996, blz. 435, punt 1.2 .
B. . Tot in 1990 exploiteerde de belanghebbende een onderneming onder de naam A.
C. . Begin 1990 heeft de Rabobank de belanghebbende benaderd met de vraag of hij zijn onderneming wenste te verkopen. Vanaf maart 1990 is hierover serieus onderhandeld.
D. . Vóór of op 12 april 1990 heeft de belanghebbende besloten zijn onderneming per 1 januari 1990 in te brengen in een op te richten besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (hierna te noemen bv), uiteindelijk genaamd B B.V.
E. . Op 5 oktober 1990 zijn Rabobank en de belanghebbende overeengekomen dat B B.V. haar onderneming zou inbrengen in een op te richten bv, C B.V., tegen uitreiking van aandelen, in welke bv Rabobank meteen zoveel aandelen zou nemen dat zij de zeggenschap zou verkrijgen, en dat Rabobank het recht zou krijgen de aandelen van B B.V. in C B.V. over te nemen voor de nominale waarde.
F. . Bij brief van 11 oktober 1990 heeft de belanghebbende de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen P (hierna te noemen de Inspecteur) verzocht om toepassing van art. 18 Wet op de inkomstenbelasting 1964 op de voorgenomen inbreng van zijn onderneming per 1 januari 1990.
G. . Op 7 december 1990 is B B.V. opgericht en heeft de belanghebbende zijn onderneming per 1 januari 1990 in B B.V. ingebracht.
H. . Op 29 januari 1991 is C B.V. opgericht en is de hiervóór onder 1.5 omschreven overeenkomst geëffectueerd.
I. . Op 17 augustus 1994 heeft Rabobank haar overnamerecht uitgeoefend.
J. . In geschil is het antwoord op de vraag of art. 18 Wet IB 1964 van toepassing is op de inbreng van de onderneming van de belanghebbende in B B.V.
K. . Het Hof heeft de vraag ontkennend beantwoord.
L. . Het beroep in cassatie is tijdig per fax ingesteld en gevolgd door inzending van het originele, ondertekende, geschrift. Voor het overige is het in overeenstemming met de voorschriften ingesteld. Het steunt op twee middelen van cassatie.
M. . De staatssecretaris van Financiën (hierna te noemen de Staatssecretaris) heeft bij vertoogschrift in cassatie de middelen bestreden.
II. . De ontwikkeling van de rechtsstrijd.
A. . Blijkens bijlage 5 bij het vertoogschrift van de Inspecteur werden bij brief van de Inspecteur van 18 maart 1991 vragen gesteld omtrent de verzochte toepassing van art. 18 Wet IB 1964 en werd daarop bij brief van de gemachtigde van de belanghebbende van 11 juli 1991 geantwoord.
B. . Het ingediende aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting 1990 behoort in fotokopie als bijlage 1 bij het vertoogschrift tot de stukken van het geding. Het is gedateerd 28 oktober 1991.
C. . Blijkens bijlage 5 bij het vertoogschrift schreef de gemachtigde van de belanghebbende op 2 april 1992 (ik nummer de bladen van de brief):
"(blad 1) (...) X had een eenmanszaak. Deze heeft hij per 1 januari 1990 ingebracht in B B.V., zulks met toepassing van artikel 18 Wet IB'64. Aan de toepassing van dit artikel zijn een aantal voorwaarden verbonden. Aan al die voorwaarden is voldaan. (...) (blad 2) (...) in het vierde jaar, dus na de blokkeringstermijn, heeft de Rabobank het recht (...) de aandelen te kopen (...) Van een koopoptie voor de Rabobank is geen sprake gedurende de blokkeringstermijn. (...) (blad 3) (...) Nu aan de voorwaarden voldaan is, staat niets toepassing van artikel 18 Wet IB '64, noch artikel 14 lid 2 Wet Vpb '69 in de weg. (...)"