3. De ontwikkeling van de rechtsstrijd.
3.1. De schriftelijke stukken van het geding voor het Hof hadden betrekking op de rechtsgevolgen van de hiervóór onder 1.2 tot en met 1.5 beschreven feiten.
3.2. In het stadium, volgende op de indiening van het vertoogschrift van het hoofd van de eenheid particulieren/ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna te noemen de Inspecteur), heeft het Hof blijkens zijn uitspraak, onder 1, blz. 1,
"(...) aan partijen verzocht - samengevat - hun standpunt nader te bepalen naar aanleiding van het arrest (...)"
Kits van Heijningen.
3.3. Het Hof heeft de antwoordbrieven van de partijen als in
zijn uitspraak, onder 1, blz. 1 v., ingelast aangemerkt. Blijkens deze brieven zagen de partijen geen aanleiding iets aan hun standpunt toe te voegen of af te doen.
3.4. De pleitnota's van de eerste mondelinge behandeling zijn door het Hof eveneens als in zijn uitspraak t.a.p. ingelast aangemerkt. De pleitnota's hadden wederom betrekking op de rechtsgevolgen van de hiervóór onder 1.2 tot en met 1.5 beschreven feiten.
3.5. Klaarblijkelijk heeft het Hof tijdens de eerste mondelinge behandeling d. d. 19 maart 1993 de Inspecteur verzocht schriftelijk vragen te beantwoorden. Naar de Inspecteur d. d. 31 maart 1993 schreef (onder B, blz. 3),
"(...) heeft mevrouw (...) het onroerend goed, a-straat 1-3 te R en de in dit pand aanwezige inventaris verhuurd. Daarnaast heeft zij, weliswaar tegen kostprijs, tandtechnische materialen doorgeleverd aan (...) GmbH. Tevens stelde zij de telefoon alsmede gas en water ter beschikking. Gelet op de fiscale invulling van het begrip "arbeid" (werkzaamheden in het economische verkeer) kan met recht worden betwist dat mevrouw (...) uitsluitend in het buitenland arbeid verrichtte. De hiervoor genoemde arbeid werd hier te lande verricht. De fiscale her-kwalificatie van "winst uit onderneming" tot "inkomsten uit vermogen" doet niet af aan het feit dat in Nederland (...) arbeid werd verricht. Daarin worden wij verder gesteund door de volgende feiten: - Huur van het onroerend goed vanaf 1 april 1986 van de curator; - Aankoop door X van bedrijfsmiddelen uit het faillissement van B BV op 8 april 1986; - Aankoop van het onroerend goed op 31 oktober 1986; de akte werd verleden te T (...) - De inschrijving van de eenmanszaak C in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel te S in de maand april 1986 (...) - Het verzoek van 15 april 1986 om toekenning van een stamnummer voor de omzetbelasting; plaatsaanduiding R (...) - Het verzenden van eind-afrekeningen aan (...) GmbH (...) wegens over 1986 verrichte diensten en leveringen, zoals verhuur onroerend goed, vergoeding voor gebruik apparatuur en inventaris, levering tandtechnische materialen, gebruik van telefoon en verbruik van gas en water; plaatsaanduiding R (...) - Het verzoek door (...) GmbH om teruggaaf van de BTW, van een niet in het land gevestigde belastingplichtige. Het betreft OB (...) door C te Nederland in rekening (...) gebracht aan de GmbH in Duitsland. Als leverancier en dienstverrichter wordt Y, a-straat 3 te R, genoemd (...)"
3.6. Naar aanleiding daarvan schreef de belanghebbende een brief d. d. 5 mei 1992, waaraan ik ontleen:
"(blz. 1) (...) 3. (...) Conform de opvattingen van de Belastingdienst is de verhuur van de inventaris aan te merken als vermogensbeheer. In eerste instantie is onzerzijds de onjuiste conclusie getrokken dat de betreffende verhuur kon worden gekarakteriseerd als bedrijfsmatige verhuur. Vandaar de inschrijving in de Kamer van Koophandel. (...) Indien er echter al sprake kan zijn van de verhandeling van tandtechnische materialen dan kan zulks nimmer in 1986 hebben plaatsgevonden (...) De heer (...) Maly is bereid om terzake een getuigenverklaring af te leggen. (blz. 2) 4. X (...) heeft sedert 1984 uitsluitend in het buitenland arbeid verricht. (...) Indien werkzaamheden in het economisch verkeer waren verricht, dan had dit ook als zodanig door de aanslag moeten worden bevestigd. De Belastingdienst heeft dit bewust nagelaten. Hier kunnen zij nu niet meer op terugkomen. (...) (blz. 3) 7. (...) Ons inziens moet een behoorlijk bestuurder een dergelijk wispelturig gedrag achterwege laten. Hij heeft immers het vertrouwen gewekt dat uit de feitenconstellatie de conclusie kan worden getrokken dat sprake is van vermogensbeheer. (...)"
3.7. Y is als getuige gehoord. Aan het proces-verbaal ontleen ik:
"(blz. 3) (...) De werkzaamheden van mijn echtgenote in 1986 betroffen het bezorgen en het ophalen van het tandtechnisch werk dat in het laboratorium van de GmbH was geproduceerd. (...) Voor deze werkzaamheden beschikte mijn echtgenote over een auto van de GmbH met een Duits kenteken. Wij hadden voor deze auto een vrijstelling om zonder aangifte wegens invoer met de auto in Nederland te mogen rijden. Het tijdsbeslag voor deze werkzaamheden bedroeg circa 2 uur per dag. Tevens onderhield mijn echtgenote de contacten met de Duitse accountant. (...) Mijn echtgenote verrichtte in 1986 geen enkele activiteit in Nederland. De eenmanszaak bestond uit het verhuren van apparatuur en machines en de handel in enkele restposten uit het faillissement die we hebben kunnen terug kopen. (...) (blz. 4) (...) Mijn echtgenote gaat 's-ochtends naar Q brengt de bestellingen rond en komt dan weer naar R de post wordt verwerkt in Nederland mijn echtgenote brengt die mee. Het tijdsbeslag voor haar is circa 2 uur per dag. Ik zelf doe de gehele administratie en verwerk alle post. (...) Het tekenen van diverse stukken in 1986 door mijn echtgenote kan verklaard worden uit de voor mij in 1986 onduidelijke situatie rond het faillissement. Eigenlijk fungeerde mijn echtgenote als een soort stroman, hierdoor hebben wij weer zo snel het bedrijf kunnen opstarten. (blz. 5) (...) In 1986 waren de activiteiten van mijn echtgenote als volgt: Het bezorgen van bestellingen voor de GmbH in Duitsland en het meenemen van de post en die afgeven aan mij. Daarnaast verhuurde zij het onroerend goed, de apparatuur en de machines aan de GmbH, dit deed zij vanuit Nederland. Alle rekeningen die in het kader van deze activiteiten werden verstuurd heb ik opgesteld en verzonden, ik deed dit voor mijn echtgenote. De handel in grondstoffen is voor rekening en risico van mijn echtgenote geweest. (...) De inkoop van de doorverkochte voorraden in 1986 heeft mijn vrouw gedaan (...)"
3.8. De Inspecteur, in de gelegenheid gesteld op het proces-verbaal te reageren, schreef d. d. 17 juni 1994 (blz. 1):
" (...) Naar aanleiding van de zitting van 9 maart 1993 werd de Belastingdienst uitgenodigd ten aanzien van een tweetal aspecten nadere duidelijkheid te verschaffen. Concreet zijn op verzoek van uw Hof de beide navolgende vragen beantwoord (31 maart 1993): * Welke werkzaamheden worden door X (...) feitelijk verricht in 1986 ? * Op welke gronden wordt dezerzijds betwist dat X (...) uitsluitend in het buitenland arbeid verricht ? (...) Op basis van het (...) proces-verbaal is komen vast te staan dat mevrouw (...) feitelijk werkzaamheden in Nederland verricht. Ik memoreer in dit verband de bezorging van de post vanuit Q naar R, het tekenen van diverse stukken waaronder de aangiften omzetbelasting te R, de verhuur van onroerend goed, apparatuur en machines, de handel in grondstoffen, de inkoop van goederen, de aankoop van het bedrijfspand te Roermond en de inschrijving bij de Kamer van Koophandel te S."
3.9. Naar aanleiding daarvan schreef de belanghebbende d. d. 22 juli 1994 (blz. 1)
"(...) Uit het proces-verbaal, in samenhang te zien met alle andere (...) naar voren gebrachte feiten en omstandigheden, blijkt dat X (...) in 1986 niet werkzaam is geweest in Nederland. (...) Indien al sprake is geweest van enige activiteit van X (...) in Nederland, dan is zulks te zien als het verrichten van beheersdaden ter zake van vermogensbeheer betreffende alle met de verhuur verband houdende activiteiten. (...)"
4. De bestreden uitspraak.
Het Hof heeft overwogen:
"(blz. 4) (..) 3.2. (...) Ter zitting van 17 november 1994 hebben beide partijen eenparig verklaard, dat de inkomsten van belanghebbende uit haar eenmanszaak in het onderhavige jaar als inkomsten uit vermogen beschouwd moeten worden. (...) 4. Overwegingen omtrent het geschil 4.1. (...) Volgens artikel 1, onderdeel a, onder ii), van de Verordening, voor Nederland nader gedefinieerd in bijlage I (...) onderdeel J., wordt in Nederland als zelfstandige aangemerkt degene die, anders dan in dienstbetrekking, zijn of haar beroepswerkzaamheden uitoefent. Gelet op het feit, dat onder beroepswerkzaamheden, zoals bedoeld in bijlage I van de Verordening, onderdeel J., niet uitsluitend werkzaamheden in het kader van een onderneming dan wel in het kader van artikel 22, lid 1, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 begrepen dienen te worden, maar dat onder bedoelde beroepswerkzaamheden eveneens de werkzaamheden gerekend dienen te worden die kunnen worden aangemerkt als daden van vermogensbeheer, is het Hof van oordeel dat belanghebbende (...) als zelfstandige in de zin van de Verordening dient te worden aangemerkt en derhalve valt onder de personele werkingssfeer van de Verordening. 4.2. Volgens het bepaalde in artikel 13, lid 1, juncto artikel 14 bis, lid 2, van de Verordening is op degene die gewoonlijk op het grondgebied van twee of meer Lid-Staten werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, van toepassing, indien hij een deel van zijn werkzaamheden op het grondgebied van die Lid-Staat uitoefent."
5. Het middel.
5.1. Het primaire middel houdt in (ik geef nadere vindplaatsen in het beroepschrift in cassatie aan),
"(blz. 1) (...) dat bezien vanuit de personele reikwijdte van Vo. 1408/71, deze regeling alleen betrekking heeft op werknemers en zelfstandigen en dat waar sprake is van vermogensbeheer Vo. 1408/71 niet van toepassing is. (...) (blz. 2) [Het] komt (...) ondergetekende onjuist voor om daaronder tevens te begrijpen mensen en hun activiteiten die nimmer enige beroepsmatige relatie hebben gehad, zoals renteniers, kamerverhuurders etcetera. Het kan niet zo zijn dat in casu de activiteit van bijvoorbeeld het coupon-knippen leidt tot het constateren van beroepswerkzaamheden in de zin van verordening 1408/71. (...)"