ECLI:NL:PHR:1997:23

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
7 oktober 1997
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
32.535
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechters
  • Mr. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wettelijke gevolgen van het niet tijdig verwijderen van een wielklem na betaling van parkeerbelasting

In deze zaak gaat het om de vraag of de kosten van een wielklem in rekening kunnen worden gebracht aan een automobilist die zijn parkeerbelasting heeft betaald, maar waarbij de wielklem niet tijdig is verwijderd. De belanghebbende parkeerde zijn auto op 17 februari 1995 zonder de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. Na het opleggen van een naheffingsaanslag werd er een wielklem aan zijn auto aangebracht. De belanghebbende betaalde de verschuldigde belasting en de kosten van de naheffingsaanslag om 18.37 uur, maar de wielklem werd pas om 20.10 uur verwijderd. De Directeur van de dienst Parkeerbeheer handhaafde de beschikking voor de kosten van de wielklem, maar het Hof vernietigde deze beschikking, oordelend dat de gemeente niet tijdig had gehandeld. De Directeur ging in cassatie tegen deze uitspraak van het Hof.

In cassatie werd betoogd dat het Hof onjuist had geoordeeld over de redelijkheid van de termijn voor het verwijderen van de wielklem. De Procureur-Generaal concludeerde dat de Directeur niet had aangetoond dat de organisatie van de gemeente zodanig was ingericht dat de wielklem binnen een redelijke termijn na betaling kon worden verwijderd. Het Hof had geoordeeld dat de gemeente de wielklem niet zo spoedig mogelijk had verwijderd, wat in strijd was met de wettelijke regeling. De conclusie was dat de kosten van het klemmen niet aan de belanghebbende in rekening konden worden gebracht, omdat de gemeente niet aan haar verplichtingen had voldaan.

Conclusie

Nr. 32.535
Derde Kamer B
Beschikking kosten wielklem
Parket, 7 oktober 1997
Mr Ilsink
Conclusie inzake:
de Directeur van de dienst Parkeerbeheer van de gemeente [Z]
tegen
[X]
Edelhoogachtbaar College,
1. Feiten en geschil
1.1. Ter zake van het, zonder daarvoor de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen, parkeren van een auto op 17 februari 1995 om 17.34 uur in de [a-straat] nabij huisnummer 26 te [Z], is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd en is een wielklem aan zijn auto aangebracht. Belanghebbende heeft de verschuldigde belasting, de kosten van de naheffingsaanslag en de kosten van het aanbrengen en verwijderen van de wielklem op de desbetreffende dag om 18.37 uur betaald bij een betaalkantoor van de dienst Parkeerbeheer. De wielklem is die dag om 20.10 uur door of vanwege de dienst Parkeerbeheer verwijderd.
1.2. Tegen de beschikking kosten wielklem ten bedrage van f 60,00 heeft belanghebbende bij brief van 19 februari 1995 bezwaar gemaakt. De Directeur van de dienst Parkeerbeheer (hierna: de Directeur) heeft bij uitspraak van 11 april 1995 die beschikking gehandhaafd.
1.3. Het Hof heeft bij uitspraak van 21 juni 1996, nr. P95/1624 [1] , die beschikking kosten wielklem vernietigd. Daartoe heeft het overwogen:
''(rov. 5.3.) De gemeente heeft een bedrijf in [Z] gecontracteerd om, indien de dienst Parkeerbeheer zelf het ontklemmen niet kon verzorgen, wielklemmen van auto's te verwijderen. Dat bedrijf moest telkens vanuit [Z] opgeroepen worden. Het Hof acht, behoudens bijzondere omstandigheden die niet in de risicosfeer van de gemeente liggen, één uur en drieëndertig minuten geen redelijke termijn voor verwijdering van een wielklem. Deze onredelijk lange termijn was het gevolg van de inrichting van de organisatie van de gemeente, te weten het bij overeenkomst overdragen van een gemeentelijk taak aan een particulier bedrijf dat excentrisch gelegen was. Oorzaken van de onredelijke lange termijn die niet voor rekening van de gemeente komen, zijn gesteld noch gebleken. (...) Het hof oordeelt dan ook dat de gemeente de wielklem niet zo spoedig mogelijk heeft verwijderd. (rov. 5.4) (...) Indien de gemeente het kader van de verleende bevoegdheid tot klemmen te buiten gaat door de klem niet zo spoedig mogelijk te verwijderen, moet worden aangenomen dat het geklemd houden van het voertuig is geschied in strijd met de wettelijke regeling. De consequentie daarvan is dat de kosten van het klemmen niet aan de belastingschuldige in rekening kunnen worden gebracht.''
1.4. Het beroep in cassatie is tegen deze uitspraak gericht. Het is tijdig en op juiste wijze ingesteld door de Directeur en bevat twee middelen van cassatie. In middel I, gericht tegen rov. 5.3, wordt betoogd dat het Hof op onjuiste gronden heeft geoordeeld dat de gemeente de wielklem, aangebracht aan belanghebbendes auto, niet zo spoedig mogelijk heeft verwijderd. In middel II, gericht tegen rov. 5.4, wordt betoogd dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de kosten van het klemmen niet aan belanghebbende in rekening gebracht kunnen worden.
1.5. Bij Uw Raad is onder het nr. 32.533 een vergelijkbare zaak aanhangig, waarin ik afzonderlijk zal concluderen.
2. Beoordeling van de middelen
2.1. Gelet op het feit dat ontklemming in deze zaak niet binnen een uur na de betaling van de belasting en de kosten heeft plaatsgevonden, is gezien hetgeen onder § 2.6 van de bijlage bij de conclusies nrs. 32.533 en 32.535 is vermeld in het onderhavige geval aan de orde dat de Directeur aannemelijk maakt dat hij zijn organisatie op zodanige wijze heeft ingericht dat een aangebrachte wielklem - normaal gesproken - daadwerkelijk zo spoedig mogelijk - binnen een uur dus - na de betaling kan worden verwijderd. In hetgeen het Hof onder rov. 5.3, heeft overwogen ligt besloten dat het Hof de Directeur in dat bewijs niet geslaagd heeft geacht. Gelet op hetgeen in § 2.8 van de bijlage bij deze conclusie is vermeld, betekent dit dat de kosten van het klemmen ten onrechte aan belanghebbende in rekening zijn gebracht.
2.2. Middel I bestrijdt 's Hofs oordeel dat de wielklem niet zo spoedig mogelijk is verwijderd. Het middel faalt aangezien 's Hofs oordeel niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en - bezien in het licht van het geen partijen voor het Hof over en weer hebben aangevoerd - evenmin onbegrijpelijk is. Middel II bestrijdt 's Hofs oordeel dat aan belanghebbende ten onrechte de kosten voor het aanbrengen en verwijderen van de wielklem in rekening zijn gebracht, evenwel tevergeefs aangezien 's Hofs oordeel juist is.
3. Conclusie
De middelen ongegrond bevindend concludeer ik tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,

Voetnoten

1.Belastingblad 1996, blzz. 600-603