Conclusie
Korte beschrijving van de zaak
Ontvankelijkheid van eiser in zijn vordering
moetendoen? In het in noot 7 genoemde arrest uit 1982 heeft uw Raad, zoals bleek, de mogelijkheid opengehouden dat de eiser bijzondere omstandigheden stelt die hem nopen zich tot de burgerlijke rechter te wenden. Hier heeft niet de eiser dat gedaan, maar de Staat, in zijn kwaliteit van gedaagde resp. geïntimeerde.
Bespreking van het cassatiemiddel
onderdeel 3heeft het hof de eerste grief van [eiser] (impliciet) gegrond geacht maar desondanks het vonnis van de president bekrachtigd en [eiser] in de proceskosten (ook van het appel) veroordeeld.
Onderdeel 4werpt op dat het hof (in ro. 4) ten onrechte heeft overwogen dat de minister van Justitie bij de vraag of een onderzoek door de rijksrecherche moet worden ingesteld een ruime beleidsvrijheid toekomt. De rechter moet deze vrijheid in beginsel respecteren. Dit is slechts anders indien in redelijkheid niet te begrijpen valt waarom een dergelijk onderzoek achterwege wordt gelaten.
onderdeel 5heeft het hof de vordering van [eiser] betreffende de diefstal van stukken uit zijn strafdossier onjuist, nl. te beperkt, opgevat; de vordering betrof niet alleen het traject van de rechtbank naar het hof, maar zou ook betrekking hebben op de overgang van het dossier van de rechter-commissaris naar de rechtbank.
onderdelen 6 en 10zijn klachten te destilleren over ro. 6.2 jo. ro. 6.4, waar het hof heeft overwogen dat het niet aannemelijk acht dat stukken uit het strafdossier van [eiser] waren verdwenen als gevolg van enig aan zijn vordering ten grondslag gelegd misdrijf.
onderdeel 7is onjuist hetgeen het hof in ro. 5 onder b heeft overwogen, namelijk dat het [eiser] gaat om de vraag of de procureur-generaal bij het hof zich jegens hem schuldig heeft gemaakt aan intimidatie, laster en smaad.
onderdelen 8 en 11klagen hierover vergeefs.
Onderdeel 9is gericht tegen ro. 6.3 van het bestreden arrest.
onderdeel 12stelt [eiser] dat hij met die vordering heeft bedoeld dat indien gebleken is dat er geen sprake meer is van een volledig dossier, het de voorkeur verdient dat er dan geen enkel dossier meer is en de verdachte het voordeel van de twijfel wordt gegeven.
Onderdeel 13bouwt voort op onderdeel 3 en deelt het lot daarvan.
onderdeel 14keert [eiser] zich tegen ro. 7, waar het hof zijn vordering betreffende intimidatie, laster en schuld door de procureur-generaal bij het hof heeft beoordeeld.
Conclusie