ECLI:NL:PHR:1997:16

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
1 april 1997
Publicatiedatum
2 december 2019
Zaaknummer
5046
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • M. Fokkens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van militaire zaak inzake dienstweigering en erkenning van gewetensbezwaren

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 april 1997 uitspraak gedaan over een herzieningsverzoek in een militaire zaak. De aanvrager had zich op 11 oktober 1993 schuldig gemaakt aan dienstweigering, zoals vastgelegd in artikel 139 van het Wetboek van Militair Strafrecht. Hij werd hiervoor in hoger beroep veroordeeld door de militaire kamer van het Gerechtshof te Arnhem op 28 maart 1995. Het cassatieberoep dat hiertegen was ingesteld, werd op 25 juni 1996 door de Hoge Raad verworpen.

De aanvrager verzocht om herziening op basis van een beschikking van de Minister van Defensie, die op 14 mei 1996 had erkend dat de aanvrager gewetensbezwaren had tegen het vervullen van militaire dienst. Dit gebeurde voordat de Hoge Raad zijn arrest in deze zaak had gewezen. De aanvrager stelde dat als deze informatie eerder bekend was geweest, de Hoge Raad het arrest van het Hof zou hebben vernietigd en de officier van justitie niet-ontvankelijk zou hebben verklaard in zijn vervolging.

De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheden die na het oorspronkelijke arrest zijn voorgevallen, in dit geval wel tot herziening kunnen leiden. De Raad concludeerde dat er geen nader onderzoek naar de feiten nodig was en dat de zaak zelf kon worden afgedaan. De aanvraag tot herziening werd gegrond verklaard, en de Hoge Raad verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vervolging.

Conclusie

Nr. 5046 Herz.
Parket, 1 april 1997
Mr Fokkens
Conclusie inzake:
[aanvrager]
Edelhoogachtbaar College,
1. Op 11 oktober 1993 heeft aanvrager zich schuldig gemaakt aan overtreding van art. 139 Wetboek van Militair Strafrecht; hij werd hiervoor in hoger beroep bij arrest van 28 maart 1995 veroordeeld door de militaire kamer van het Gerechtshof te Arnhem en het cassatieberoep daartegen werd op 25 juni 1996 door de Hoge Raad verworpen.
2. Thans wordt herziening aangevraagd op de grond dat de Minister van Defensie aanvrager op 14 mei 1996, dus voordat de Hoge Raad in deze zaak arrest heeft gewezen, heeft erkend als gewetensbezwaarde.
3. Het betreft hier een omstandigheid die zich heeft voorgedaan nadat het arrest waarvan herziening wordt verzocht, is gewezen. In het algemeen kunnen dergelijke omstandigheden niet tot herziening leiden, maar nu het hier gaat om een omstandigheid die, indien deze Uw Raad bekend was geweest, zou hebben geleid tot vernietiging van ’s hofs arrest en niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie in zijn vervolging, is dat anders. Vgl. HR NJ 1987, 865 voor een vergelijkbaar geval. Zie ook de kritische kanttekeningen van Strijards, Revisie p. 151-152 bij dat arrest. Uw Raad kan de zaak, evenals in NJ 1987, 865 het geval was, zelf afdoen door de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vervolging. Een nader onderzoek naar de feiten is immers niet nodig.
Gelet op het voorafgaande meen ik dat de aanvrage ontvankelijk is. Ik concludeer daarom dat Uw Raad de behandeling van de zaak ter terechtzitting zal bevelen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,