ECLI:NL:PHR:1997:14
Parket bij de Hoge Raad
- Fokkens
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van arrest wegens niet-nakoming van het recht op bijstand van een raadsman in hoger beroep
In deze zaak gaat het om de vraag of de verdachte, die in voorlopige hechtenis is genomen, recht had op bijstand van een raadsman tijdens het hoger beroep. De Hoge Raad oordeelt dat, op basis van artikel 41.1.b van het Wetboek van Strafvordering, een verdachte die geen raadsman heeft, recht heeft op toevoeging van een raadsman door het bureau rechtsbijstandvoorziening wanneer hoger beroep is ingesteld tegen een eindvonnis en het gaat om een zaak waarin voorlopige hechtenis is bevolen. In deze zaak blijkt uit de processtukken dat er een bevel tot bewaring van de verdachte is en dat de president van het hof een last heeft gegeven tot toevoeging van mr. A als raadsman. Echter, er is geen bewijs dat mr. A daadwerkelijk als raadsman is toegevoegd, noch dat de verdachte in hoger beroep door een advocaat is bijgestaan. Dit gebrek aan bijstand is van zo grote betekenis dat het de geldigheid van de behandeling van de zaak in gevaar brengt. De Hoge Raad concludeert dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven.
Daarnaast wordt in de zaak ook de geldigheid van de dagvaarding besproken. Het middel stelt dat de inleidende dagvaarding nietig had moeten worden verklaard omdat de omschrijving van het strafbare feit onvoldoende specifiek zou zijn. De Hoge Raad oordeelt echter dat de feitelijke handelingen waartoe is opgeruid voldoende zijn omschreven en dat het niet noodzakelijk is om de specifieke strafbare feiten te vermelden waartoe is opgeruid. Het middel faalt op dit punt.
De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het bestreden arrest moet worden vernietigd en de zaak moet worden verwezen naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere afdoening.