ECLI:NL:PHR:1997:1

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
1 april 1997
Publicatiedatum
21 maart 2016
Zaaknummer
105.138
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en het voorhanden hebben van een vuurwapen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld door een verdachte die door het gerechtshof te 's-Gravenhage is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en een geldboete van 5.000,- euro, subsidiair 50 dagen hechtenis. De veroordeling is gebaseerd op het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De verdachte is vrijgesproken van een tweede feit, waartegen het cassatieberoep zich niet richt. De advocaat van de verdachte, mr. G. Spong, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel betreft de verwerping door het hof van het beroep op psychische overmacht. In hoger beroep is aangevoerd dat de verdachte onder druk is gezet door Turkse drugsbendes, waarbij de moord op zijn zoon als pressiemiddel is gebruikt. Het hof heeft het beroep op overmacht verworpen, omdat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet aannemelijk zijn gemaakt. De Hoge Raad oordeelt dat de motivering van het hof niet kan dragen, omdat de feitenrechter een zelfstandige onderzoeksplicht heeft bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte. Dit houdt in dat de rechter ook zonder expliciet beroep op niet-strafbaarheid moet onderzoeken of de verdachte niet strafbaar is. Het hof lijkt deze taak te hebben miskend, wat de suggestie wekt dat de verdachte zijn stellingen moet bewijzen. Het tweede middel betreft de kwalificatie van het voorhanden hebben van munitie als meermalen gepleegd. De Hoge Raad oordeelt dat het hof dit terecht heeft gekwalificeerd, omdat de wet geen onderscheid maakt tussen verschillende kalibers. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de strafbaarstelling van de verdachte en verwijzing van de zaak naar een aangrenzend gerechtshof voor herbehandeling.

Conclusie

Zitting 1 april 1997 bij vervroeging
Mr Van Dorst
Nr. 105.138
Conclusie inzake:
[verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1. Aan verzoeker is door het gerechtshof te 's-Gravenhage een gevangenisstraf van vijf jaren alsmede een geldboete van
f5.000,-, subsidiair 50 dagen hechtenis, opgelegd wegens -kort gezegd- 1. het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en 3. het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Van feit 2 is verzoeker vrijgesproken. Aangenomen moet worden dat daartegen het cassatieberoep zich niet richt.
2. Namens verzoeker heeft mr G. Spong, advocaat te 's-Gravenhage, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het
eerstemiddel klaagt over de verwerping door het hof van het door verzoeker gedane beroep op psychische overmacht.
4. In hoger beroep is aangevoerd hetgeen in de toelichting op het middel onder 2 is weergegeven; het verweer houdt terzake van het onder 1 tel astegel egde o.m. in dat in het verleden verzoekers zoon is vermoord als pressiemiddel om verzoeker te dwingen tot het aanvaarden van opdrachten van Turkse drugsbendes. Wellicht heeft het hof bedoeld het daarop steunende beroep op overmacht te verwerpen met het argument dat de in dat kader aangevoerde feiten en omstandigheden niet aannemelijk zijn geworden; bij dit feitelijke oordeel zou de Hoge Raad zich hebben moeten neerleggen. Dit argument noemt het hof echter niet. Het college heeft het verweer verworpen omdat het de "aangevoerde beweringen (...) onvoldoende gesubstantieerd en op generlei wijze gestaafd en dus niet aannemelijk geworden" acht. Met de steller van het middel meen ik dat deze motivering de verwerping niet kan dragen.
5. De feitenrechter heeft een zelfstandige onderzoeksplicht bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte. Dit impliceert dat hij in voorkomende gevallen de niet-strafbaarheid dient aan te nemen, zelfs indien daarop geen beroep wordt gedaan. De redenering dat geen gesubstantieerd/gestaafd verweer is gevoerd en dat
dushet aangevoerde niet aannemelijk is, lijkt een miskenning in te houden van die taak. Bovendien wekt 's hofs motivering de (onjuiste) suggestie dat de verdachte zijn stellingen tot op zekere hoogte aannemelijk dient te maken. Uitvoeriger hierover Corstens, Handboek 2e druk, blz. 656 ev, en Knigge, Beslissen en motiveren, blz. 115; zie ook HR NJ 1993, 267 en NJ 1995, 484. Ik acht het middel gegrond.
6. In het
tweedemiddel wordt gesteld dat het hof het onder 3 bewezenverklaarde (het voorhanden hebben van een aantal patronen van diverse kalibers) ten onrechte heeft gekwalificeerd als meermalen gepleegd, omdat munitie een verzamelbegrip is en de wet geen onderscheid maakt tussen diverse kalibers.
7. Art. l aanhef en sub 4° WWM verstaat onder munitie: patronen en voorwerpen bestemd of geschikt om een projectiel (etc). Een redelijke wetsuitleg noopt ertoe aan te nemen dat onder het verbod van art. 26 lid 1 jo. art. 2 lid 2 WWM ook één patroon begrepen is. Het gebruik van de meervoudsvorm, terwijl (ook) het enkelvoud wordt bedoeld, komt overigens wel vaker voor in onze wetgeving. Zie HR NJ 1994, 758 ivm de vogels, van art. 7 Vogelwet 1936 en HR DD 80.201 ivm de zendinrichtingên van art. 20 lid 1 sub c van de (toenmalige) Telegraaf- en Telefoonwet 1904. Gewezen kan nog worden op de kwalificatie meermalen gepleegd die in HR NJ 1988, 665 aan een enigszins vergelijkbare bewezenverklaring (feit 4) is gegeven.
8. Naar mijn mening heeft het hof het bewezene (het voorhanden hebben van een aantal patronen van diverse kalibers), gelet op het bepaalde art. 2 lid 2 categorie III (alle overige munitie), terecht gekwalificeerd als handelen in strijd met art. 26 lid 1 WWM, meermalen gepleegd. Niet relevant is derhalve of en zo ja in hoeverre het hier gaat om patronen van hetzelfde danwei verschillend kaliber.
9. Gronden waarop Uw Raad gebruik zou behoren te maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve in meer opzichten te vernietigen dan uit de gegrondheid van het eerste middel voortvloeit, heb ik niet aangetroffen.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van de strafbaarverklaring van verzoeker ten aanzien van het onder 1 telastegelegde en ten aanzien van de strafoplegging ter zake van de feiten 1 en 3, tot verwijzing der zaak naar een aangrenzend gerechtshof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,