ECLI:NL:PHR:1996:AD2480

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
30 januari 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
3413 Besch
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Meiiers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

OM-cassatie betreffende teruggave inbeslaggenomen auto aan derde

In deze zaak gaat het om een beklag van de beslagene, die zich verzet tegen de teruggave van een inbeslaggenomen auto door de officier van justitie aan een derde. De rechtbank had op 1 september 1995 het beklag van de beslagene gegrond verklaard en gelast dat de auto aan de beslagene zou worden teruggegeven. De officier van justitie heeft hiertegen cassatie ingesteld. De Hoge Raad oordeelt dat de officier van justitie niet vrij was om de auto aan een derde terug te geven, zonder de belangen van de beslagene en de pretense eigenaar in acht te nemen. De Hoge Raad stelt dat de rechtbank niet de juiste maatstaf heeft gehanteerd bij haar beslissing en dat zij de belangenafweging had moeten maken, zoals voorgeschreven in artikel 118 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad concludeert dat de beschikking van de rechtbank niet in stand kan blijven en dat de zaak moet worden terugverwezen naar de rechtbank voor een nieuwe beoordeling, waarbij zowel de beslagene als de derde gehoord moeten worden. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de beschikking en terugwijzing.

Conclusie

Nr. 3413 Rek.
Mr. Meiiers
Parket, - 7 DEC. 1995
Conclusie inzake: OM/[klager]
Edelhoogachtbaar College,
De officier van justitie te Amsterdam komt met één middel op tegen de beschikking van de rechtbank aldaar van 1 september 1995, waarbij de rechtbank het beklag van [klager] gegrond heeft verklaard, omdat het openbaar ministerie zonder toepassing van art. 118 lid 3 Sv de onder [klager] inbeslaggenomen auto heeft teruggegeven aan [betrokkene]. De rechtbank heeft de teruggave van de auto aan [klager] gelast.
Het middel komt naar mijn mening terecht tegen de beslissing van de rechtbank op. Door te beslissen, zoals zij deed, heeft de rechtbank "ongezien" het belang van de pretense eigenaar (aangever van de diefstal) te kort gedaan. De rechtbank had in de haar bekende gegevens, waaronder de ( premature ) teruggave aan de aangever van de diefstal, aanleiding moeten vinden de belangenafweging te verrichten, waartoe zij zou zijn geroepen als het voorschrift van art. 118 lid 3 Sv zou zijn onderhouden en de beslagene zich daarover zou hebben beklaagd. Vgl. HR NJ 1979, 620 en de door de officier van justitie in de schriftuur genoemde beschikking HR NJ 1991, 581 (het verzuim van de in art. 118 lid 3 Sv gegeven mededeling leidt niet tot niet-ontvankelijkverklaring van klager)(1). Zonder nadere motivering op grond van een afweging van de in deze zaak ter sprake gekomen belangen mocht de rechtbank niet de knoop doorhakken door het belang van de beslagene het zwaarst te laten wegen op de enkele grond dat het openbaar ministerie niet aan art. 118 lid 3 Sv de hand had gehouden. De rechtbank heeft aldus bij de beoordeling van het beklag van [klager] de verkeerde maatstaf gebruikt.
De bestreden beschikking zal naar mijn mening niet in stand kunnen blijven. Na terugwijzing zullen [klager] en [betrokkene] door de rechtbank moeten worden gehoord (en zal de rechtbank, suppositis supponendis, toepassing geven aan het bepaalde in art. 119 lid 2 Sv).
De conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
1 Het in de schriftuur genoemde HR NJ 1993, 786 is naar mijn mening voor deze zaak niet onmiddellijk van betekenis, omdat in die zaak ook de "derde-niet beslagene" een klaagschrift had ingediend (zie rubr. 5.2 van het arrest van de Hoge Raad).
Terzijde: Vademecum strafzaken verwijst in [51], p. 184-185 naar HR NJ 1991, 823 (noot Corstens) en verbindt aan deze beschikking de opmerking dat niet (volledige) inachtneming van art. 118 lid 3 Sv tot niet-ontvankelijkheid van beslagene in zijn beklag leidt, indien het openbaar ministerie het voorwerp intussen al aan de derde heeft gegeven. Ik kan dit in de genoemde beschikking van de Hoge Raad niet lezen. Vgl. Minkenhof-Reijntjes, p. 145, noot 287.