ECLI:NL:PHR:1996:AA1887

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
19 juni 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30355
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechters
  • Mr. Van Soest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de aftrekbaarheid van optierechten in de vennootschapsbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie ingesteld door de staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam van 10 mei 1994. De belanghebbende, X B.V., is een kleindochtervennootschap van A N.V. en maakt deel uit van de B-Groep. De zaak betreft de aftrekbaarheid van kosten in verband met optierechten die aan werknemers zijn toegekend. De optierechten zijn gekoppeld aan certificaten van aandelen in A N.V., die genoteerd zijn aan de beurs van Amsterdam. De Raad van Bestuur van A N.V. kan optierechten toekennen aan werknemers voor een prijs die gelijk is aan de slotkoers op de datum van toekenning. De werknemers betalen een koopprijs van 7,5% van de uitoefenprijs en ontvangen een vergoeding, die al dan niet belastingvrij is. In geschil is of het bedrag dat de belanghebbende aan haar werknemers moet vergoeden, in mindering kan worden gebracht van de belastbare winst voor de vennootschapsbelasting 1987. Het hof heeft in het voordeel van de belanghebbende beslist, maar de staatssecretaris van Financiën is in cassatie gegaan. De Hoge Raad oordeelt dat de toekenning van optierechten als ondernemingskosten kan worden gekwalificeerd en dat de waarde van de optierechten ten laste van de winst kan worden gebracht. De conclusie is dat het middel ongegrond is en het beroep wordt verworpen.

Conclusie

Nr. 30.355 Mr Van Soest
Derde Kamer A Conclusie inzake:
Vennootschapsbelasting 1987 de staatssecretaris van Financiën
Parket, maart 1995 tegen:
X B.V.
Edelhoogachtbaar College,
I. . Korte beschrijving van de zaak.
A. . Het beroep in cassatie is gericht tegen de schriftelijke uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam (hierna te noemen het Hof) van 10 mei 1994, nr. 93/2216. Het is ingesteld door de staatssecretaris van Financiën. Van de cassatieprocedure is melding gemaakt in Vakstudie Nieuws (VN) 8 september 1994, blz. 2799, punt 1.3.
B. . De belanghebbende, X B.V., is een kleindochtervennootschap van A N.V. en, tezamen met haar dochter- en kleindochtervennootschappen, de B-Groep.
C. . Certificaten van aandelen in A zijn genoteerd ter beurze van Amsterdam.
D. . Ingevolge een in de B-Groep geldende "Regeling Aandelen-Opties" kan de Raad van Bestuur van A aan werknemers optierechten toekennen, strekkend tot de verwerving van certificaten als bedoeld, voor een prijs (hierna te noemen uitoefenprijs), gelijk aan de slotkoers op de datum van toekenning van het optierecht. Bij de toekenning van het optierecht betaalt de werknemer daarvoor een prijs (hierna te noemen koopprijs) van 7,5 % van de uitoefenprijs. Ten bedrage van de koopprijs ontvangt de werknemer, al dan niet "belastingvrij" (waarmee bedoeld wordt dat de werkgeefster de af te dragen loonbelasting al dan niet voor haar rekening neemt), een vergoeding.
E. . Klaarblijkelijk wordt met betrekking tot werknemers van de belanghebbende een en ander aldus afgewikkeld dat de belanghebbende de uit te betalen vergoeding en de te betalen koopprijs met gesloten beurzen verrekent, zodat uiteindelijk het bedrag van de vergoeding door haar rechtstreeks aan A wordt afgedragen. Daarnaast moet dan de loonbelasting in de gevallen waarin de werkgeefster deze niet voor haar rekening neemt, aan de werknemers in rekening gebracht zijn.
F. . Aan werknemers van de belanghebbende zijn, voor zover in deze zaak van belang, 191.790 opties toegekend waarvoor een uitoefenprijs van ƒ 49,- geldt, zodat ten laste van de belanghebbende een vergoeding komt van
(7,5 % van 191.790 x ƒ 49,- =) afgerond ƒ 704.829,-.
G. . In geschil is, of het zojuist berekende bedrag voor de heffing van vennootschapsbelasting 1987 in mindering van de belastbare winst van de belanghebbende gebracht behoort te worden.
H. . Het Hof heeft het geschil ten gunste van de belanghebbende beslecht.
I. . Het in overeenstemming met de voorschriften ingestelde beroep in cassatie steunt op een middel van cassatie, waarvan de grond wordt aangeduid als (beroepschrift in cassatie, blz. 1)
"(...) toelichting (...)"
J. . De belanghebbende heeft bij vertoogschrift in cassatie het middel bestreden.
K. . Min of meer verwante zaken zijn bij Uw Raad aanhangig onder nrs. 30.044, 30.045 en 30.046. In de zaken nrs. 30.045 en 30.046 neem ik heden eveneens conclusie.
II. . Rechten om nieuw uit te geven aandelen te nemen, in verband met de winstbepaling van het emitterende lichaam.
De bijlage bij deze conclusie bevat gegevens over rechten om nieuw uit te geven aandelen te nemen, in verband met de winstbepaling van het emitterende lichaam.
III. . De aangevallen uitspraak.
Het Hof heeft overwogen (blz. 5):
"(...) 5.1. Aan werknemers toegekende gratificaties vormen loon dat als zodanig ten laste van de winst mag worden gebracht, ook indien die gratificaties worden toegekend (...) met het oog op de betaling van aan die werknemers toegekende optierechten. 5.2. Zulks wordt niet anders indien de toegekende optierechten certificaten van aandelen betreffen en evenmin indien de optierechten binnen het concern tegenover de (groot-)moedervennootschap moeten worden uitgeoefend. (...) 5.4. (...) De gratificaties worden daadwerkelijk aan de werknemers toegekend en bij hen - al dan niet gebruteerd - tot het belastbare loon gerekend. 5.5. De omstandigheid dat belanghebbende verplicht is de betalingen die de werknemers uit de gratificaties aan haar doen ter verkrijging van de optierechten, door te betalen aan A N.V., welke vennootschap de baten tot de kapitaalsfeer rekent, doet aan het vorenstaande evenmin afbreuk, nog daargelaten dat ingeval van toekenning van bruto-gratificaties de werknemers ook uit andere middelen moeten putten voor de betaling van de optierechten. (...)"
IV. . Het middel.
Het middel houdt in (beroepschrift in cassatie, blz. 2):
"(...) In wezen gaat het uitsluitend om de verstrekking van een optierecht. (...) In het onderhavige geval heeft de uitgifte van de optierechten plaatsgevonden door (...) A N.V. De uitgifte van deze optierechten raakt de winst van deze vennootschap niet. Dit wordt niet anders doordat deze vennootschap een daarmee gemoeid bedrag in rekening brengt bij belanghebbende. De uitgifte van de optierechten raakt evenmin de winst van belanghebbende."
V. . Beoordeling van het middel.
A. . Naar ik meen, heeft het zin de aan de orde gestelde rechtsvraag te beantwoorden voor de sterk vereenvoudigde situatie waarin een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal aan haar eigen werknemers onvoorwaardelijke optierechten toekent op nieuw uit te geven aandelen in de vennootschap zelf, terwijl de waarde van die optierechten 7,5 % van de uitoefenprijs beloopt.
B. . Het is vaste jurisprudentie dat in die situatie de waarde van de optierechten bij de werknemers onderworpen is aan inkomstenbelasting (daargelaten in hoeverre er sinds 1 januari 1994 vrijstellingen voor gelden).
C. . Een systematische behandeling van zulke rechten brengt dan mee dat in de sfeer van de vennootschap de toekenning als ondernemingskosten wordt gekwalificeerd en de uitoefening als een inbreng van informeel kapitaal (vergelijk het verband tussen de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting, zoals dat gelegd is in het in de bijlage onder 20 geciteerde arrest van 1986).
D. . Deze gedachtengang is in overeenstemming met de met ingang van 1 januari 1994 geldende regeling, die er blijkens de wetsgeschiedenis toe strekte aan te sluiten bij het voordien bestaande recht en een onder vigeur daarvan gevoerde discussie te beëindigen. Het lijkt mij dan ook geoorloofd daarop te anticiperen.
E. . Derhalve komt in het jaar van toekenning van de optierechten in de veronderstelde situatie de waarde ervan ten laste van de winst en verschijnt (aangenomen dat het optierecht nog niet datzelfde jaar wordt uitgeoefend) op de balans aan het einde van het jaar een verplichting tot dat bedrag.
F. . Wordt de optie uitgeoefend dan verdwijnt de verplichting en verschijnt een gelijk bedrag als informeel kapitaal (men kan het ook agio noemen; verschil maakt dat niet).
G. . Tegen de achtergronden van deze uiteenzetting is de positie van de huidige belanghebbende alleen maar sterker dan die van de veronderstelde vennootschap. Men kan ook zeggen dat zij meer lijkt op het geval dat een optie op een auto zou zijn verleend.
H. . Immers betreft het in het onderhavige geval niet de aandelen in de belanghebbende, maar de aandelen in een andere vennootschap, en betreft het niet aandelen, maar certificaten. Dit alles maakt het des te aannemelijker dat een en ander wel de winstberekening van de belanghebbende raakt.
I. . Ook de discussie over de vraag of er daadwerkelijk geld aan de werknemers van de belanghebbende is toegekend dan wel voordelen in natura, blijkt futiel. Maar in dat opzicht is 's Hofs oordeel van feitelijke aard en daarmee in cassatie niet toetsbaar, tenzij het onbegrijpelijk zou zijn of van een verkeerde rechtsopvatting zou getuigen. Mijns inziens doet deze uitzondering zich niet voor.
J. . Kortom het Hof heeft op goede gronden een juiste beslissing genomen en het middel faalt.
VI. . Conclusie.
Het middel ongegrond bevindende, concludeer ik tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,