ECLI:NL:PHR:1996:AA1701

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
30 augustus 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31100
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechters
  • Mr. Van Soest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vennootschapsbelasting en fiscale eenheid

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van B.V. X tegen de uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam van 14 februari 1995, waarin de aan B.V. X opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting over de periode van 1 mei tot en met 31 december 1987 werd bevestigd. B.V. X is een dochteronderneming waarvan A B.V. de houdster is van alle aandelen. De staatssecretaris van Financiën heeft zich in cassatie verweerd tegen het beroep van B.V. X. De belanghebbende stelt dat het Hof ten onrechte heeft overwogen dat zij niet tot een fiscale eenheid behoorde en dat de afwijzing van de fiscale eenheid onterecht was. Het Hof heeft geoordeeld dat de belanghebbende zelf belastingplichtig was en dat de belastingschuld correct was vastgesteld. De Procureur-Generaal concludeert dat het beroep in cassatie ongegrond is en dat de uitspraak van het Hof moet worden bevestigd. De zaak is van belang voor de interpretatie van de regels omtrent fiscale eenheden en de verplichtingen van vennootschappen bij het indienen van belastingaangiften.

Conclusie

Nr. 31.100 Mr Van Soest
Derde Kamer A Conclusie inzake:
Vennootschapsbelasting 1987 B.V. X
Parket, januari 1996 tegen
de staatssecretaris van Financiën
Edelhoogachtbaar College,
I. . Korte beschrijving van de zaak.
A. . Het beroep in cassatie is gericht tegen de schriftelijke uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam (hierna te noemen het Hof) van 14 februari 1995, nr. P92/2157. Het is ingesteld door de belanghebbende, B.V. X.
B. . A B.V. (hierna te noemen A) is de houdster van alle aandelen in de belanghebbende.
C. . Vanaf 16 april 1987 is B B.V. de eigenares van alle aandelen in A.
D. . In geschil is de aan de belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting over de periode 1 mei tot en met 31 december 1987.
E. . Het Hof heeft het geschil ten nadele van de belanghebbende beslecht.
F. . Het beroep in cassatie is in overeenstemming met de voorschriften ingesteld.
G. . De staatssecretaris van Financiën heeft zich bij vertoogschrift in cassatie tegen het beroep in cassatie verweerd.
H. . De zaak is voor de belanghebbende op 22 november 1995 pro forma bepleit door mr P. J. Trijzelaar, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden.
I. . Bij Uw Raad zijn vele verwante zaken aanhangig, met name de nrs. 29.222, 29.439, 29.457, 31.101, 31.102, 31.113, 31.114, 31.115 en 31.116. In de zaak nr. 31.113 neem ik heden eveneens conclusie.
II. . Rechtsmiddelen tegen de afwijzing van een fiscale eenheid.
In de bijlage bij deze conclusie betoog ik dat het Hof ten onrechte heeft overwogen dat tegen een aanslag in bezwaar en beroep niet met vrucht aangevoerd zou kunnen worden, dat de vorming van een fiscale eenheid ten onrechte zou zijn afgewezen.
III. . De toetsing van de afwijzing.
A. . Het Hof heeft evenwel met de in de bijlage onder 9 geciteerde overweging niet volstaan. Het Hof heeft immers vervolgens overwogen (onder 5.4),
"(blz. 5) (...) dat noch (...) A (...), noch (...) B (...) het uitgereikte aangiftebiljet vennootschapsbelasting voor het onderhavige jaar hebben ingediend. (...) dat noch de (groot)moedermaatschappij van belanghebbende noch belanghebbende zelf inzicht hebben gegeven in de vermogenspositie. Alsdan is geen rechtsregel geschonden met de weigering de fiscale eenheid te verlenen. (blz. 6) Voorts staat vast dat het boekjaar van belanghebbende tot en met het boekjaar 1986/1987 liep van 1 april tot 1 mei, dat het onderhavige boekjaar liep van 1 mei tot en met 31 december 1987 en dat het boekjaar van de (groot)moedermaatschappij steeds gelijk liep met het kalenderjaar. Reeds hierom is voor het onderhavige jaar de fiscale eenheid terecht geweigerd nu daarvoor vereist is dat sprake is van gelijklopende boekjaren."
B. . De zojuist geciteerde overweging wijst uit dat het Hof op goede gronden van oordeel is dat de belanghebbende in 1987 niet behoorde tot een fiscale eenheid, weshalve zij zelf belastingplichtig was.
IV. . De belastingschuld.
A. . Naar het mij voorkomt, heeft het Hof uitgaande van de belastingplichtigheid van de belanghebbende, omtrent de grootte van haar belastingschuld beslist zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting.
B. . Met name acht ik, anders dan de geëerde pleiter voor de belanghebbende (Pleitnota mr Trijzelaar, onder 1.2, blzz. 5 e. v.), hetgeen het Hof (onder 5.9, blz. 7) heeft overwogen omtrent het getuigenaanbod, in overeenstemming met het geldende belastingrecht.
C. . Voor het overige heeft het Hof een beslissing genomen die van feitelijke aard is en zich dus aan toetsing in cassatie onttrekt.
V. . Conclusie.
Het beroep in cassatie ongegrond bevindende, concludeer ik tot verwerping van dat beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,