Conclusie
Rekestnr. 8795
Parket, 1 oktober 1996
1.
[verzoeker 1]2.
[verzoekster 2]
- dat [betrokkene 1] al gedurende vele jaren in het Gezinsvervangend Tehuis [plaats] verblijft en zich daar thuisvoelt
- dat de Stichting [A] ten behoeve van mensen met een verstandelijke handicap in Zuid-Limburg, waaronder het Gezinsvervangend Tehuis ressorteert, ruime ervaring heeft met het op professionele wijze begeleiden van verstandelijk gehandicapten
- dat zij een zogenaamde visor heeft aangesteld die [betrokkene 1] kan begeleiden in zaken van immateriële aard.
Maar anderzijds is het volstrekt gelegitimeerd een beschermende maatregel uit te lokken. Curatele, mentorschap en beschermingsbewind behoeven immers niet gezien te worden als een motie van wantrouwen tegen de hulpverlener. Zij scheppen duidelijke verhoudingen, ook voor de hulpverlener. Meer in het algemeen moet worden gezegd, dat de keuze voor het rechtsinstituut in het bijzonder wordt bepaald door de individuele situatie, en dat een in het oog springend voordeel van beschermingsbewind en mentorschap, ten opzichte van curatele, is dat zij niet tot dwingend plaatsvervangend optreden ter zake van alle goederen onderscheidenlijk het gehele gebied van de immateriële aangelegenheden leiden." [4]
dwangniet is beoogd, moge blijken uit de volgende passage: [5] "Inderdaad, (…), zal onbekwaamheid veelal door de naaste familie of door personen, die de betrokkene verzorgen, kunnen worden opgevangen. Daarmee is bedoeld nog eens te bevestigen, dat mentorschap (evenals curatele en beschermingsbewin)d "niet moet," indiendide opvang adequaat door familieleden ect. kan geschieden. Van vertegenwoordigingsdwang zijn wij, het zij herhaald, geen voorstander." [6]
"Benadrukt wordt dat niet een ieder, die onder de omschrijving van artikel 450 valt, daadwerkelijk een mentor nodig zal hebben. Veelal zal de feitelijke onbekwaamheid voldoende kunnen worden opgevangen door naaste familie en verzorgers. Als deze ontbreken, zich afzijdig houden of omtrent de niet-vermogensrechtelijke belangen van de betrokkeen onderling van mening verschillen, kan de instelling van een mentorschap zijn aangewezen. Of dit laatste het geval is, staat ter beoordeling van de rechter. Deze kan alle door hem gewenste personen horen en zo nodig een deskundigenonderzoek doen instellen." [7]
noodzaakdaartoe niet meer bestaat. Volgens Jansen dient de zoëven weergeven passage uit de MvT dus veeleer te worden gezien als een van de vele voorbeelden waarbij de regering heeft getracht duidelijk te maken dat niet reeds indien aan de wettelijke grond is voldaan, het mentorschap moet worden opgelegd. [9]
allepersoneel is uitgesloten. Het gevaar bestaat dat een te groot potentieel aan mentoren bij voorbaat en zonder goede reden (immers geltd de uitsluiting ook personen bij wie
geenafhankelijkheidsrelatie bestaat) is uitgesloten. Jansen wijst er voorts op dat het mentorschap alleen werkelijk kan floreren als de betrokkene de persoon van de mentor accepteert. Wat is er op tegen als dit nu juist de verzorgster van het bejaardenoord is? Ten slotte wijst Jansen erop dat bij de curatele en bij het beschermingsbewind deze categorieën niet zijn uitgesloten. [11]
CONCLUSIE