ECLI:NL:PHR:1996:5

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 oktober 1996
Publicatiedatum
13 augustus 2019
Zaaknummer
8828
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechters
  • A.G. Moltmaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en duurzame ontwrichting in het personen- en familierecht

In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen een man en een vrouw die op 22 mei 1953 met elkaar zijn gehuwd. De man heeft in 1994 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft verweer gevoerd en betwist dat er sprake is van duurzame ontwrichting, waarbij zij aanvoert dat de problemen van de man niet aan het huwelijk te wijten zijn, maar aan zijn werksituatie. De rechtbank heeft in een tussenbeschikking van 8 februari 1995 vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding op 14 juni 1995 uitgesproken. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft de beschikkingen van de rechtbank bekrachtigd. De vrouw heeft vervolgens cassatie ingesteld, waarbij zij aanvoert dat het hof ten onrechte het verzoek om een deskundige te benoemen heeft afgewezen en dat het hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd met betrekking tot de duurzame ontwrichting van het huwelijk. De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing van het hof om geen deskundige te benoemen niet in cassatie kan worden aangevochten en dat het oordeel van het hof over de duurzame ontwrichting van het huwelijk niet onbegrijpelijk is. Het cassatiemiddel wordt ongegrond bevonden en het beroep wordt verworpen.

Conclusie

Rekest nr. 8828
Echtscheiding
Parket, 18 oktober 1996
Mr. MoltmakerConclusie inzake
[de vrouw]
tegen
[de man]
Edelhoogachtbaar College,
1.
Feiten en procesgang
1.1 Partijen zijn op 22 mei 1953 met elkaar gehuwd. De verweerder in cassatie (de man) heeft sedert 1986 problemen gehad in de werksituatie die in 1990 tot zijn - vervroegde - pensionering hebben geleid. In januari 1993 heeft hij de echtelijke woning verlaten, heeft hij contacten gehad met een relatietherapeut en diverse psychiaters en is hij enige malen opgenomen geweest in psychiatrische ziekenhuizen. De behandelend psychiater heeft verklaard dat er thans geen sprake is van een psychiatrisch toestandsbeeld en dat de man volledig wils- en oordeelsbekwaam is. Het laatste contact tussen partijen dateert van februari 1994.
1.2 Op 2 mei 1994 heeft de verweerder in cassatie (de man) een verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Hij heeft daarbij gewezen op het feit dat hij geruime tijd geleden uit de echtelijke woning is vertrokken, dat hij over zijn besluit tot echtscheiding goed heeft nagedacht en dat hij geen basis ziet om het huwelijk te laten voortbestaan.
1.3 Verzoekster tot cassatie (de vrouw) heeft tegen het verzoek van de man verweer gevoerd. Zij betwist dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De problemen van de man zijn volgens haar niet aan het huwelijk te wijten maar aan de gang van zaken met betrekking tot zijn werksituatie. De man zou in een psychisch labiele situatie verkeren en niet in staat zijn zijn wil te bepalen.
1.4 Bij tussenbeschikking van 8 februari 1995 heeft de rechtbank overwogen dat is komen vast te staan dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, waarna de rechtbank bij eindbeschikking van 14 juni 1995 de echtscheiding heeft uitgesproken.
1.5 De vrouw heeft tegen deze beschikkingen hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van 15 februari 1996 heeft het hof de beschikkingen waarvan beroep bekrachtigd, overwegende dat op grond van de door het hof vermelde feiten en omstandigheden voldoende is gebleken dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, daaraan toevoegend:
"
3.2. Uit het feit dat de man in het verleden in psychische nood heeft verkeerd en wellicht nog steeds psychiatrische begeleiding nodig heeft, kan niet worden afgeleid dat er sprake is van een zodanige psychische stoornis dat hij niet in staat zou zijn om zijn wil te bepalen. Het verzoek van de vrouw tot benoeming van een deskundige dient dan ook te worden afgewezen.
3.3. Uit het relaas van de vrouw, dat zich bij de stukken bevindt, is op te maken dat in haar beleving de crisis in het huwelijk van partijen terug te voeren is op een complex van factoren, die los van het huwelijk staan en dat, indien zulks door middel van een deskundige begeleiding van de man, aan hem duidelijk zou worden gemaakt, deze crisis overwonnen kan worden.
Ook als de visie van de vrouw juist zou zijn, doet dat niet af aan het feit dat onder de gegeven omstandigheden het huwelijk als duurzaam ontwricht moet worden beschouwd.
Nu de man volhardt bij zijn verzoek tot echtscheiding en hij in staat is zijn wil te bepalen is voor een begeleiding als door de vrouw gewenst geen plaats; de wet biedt hiervoor geen basis."
1.6 De vrouw heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Onderdeel a van het cassatiemiddel komt op tegen de afwijzing van het hof (rov. 3.2) van het verzoek van de vrouw om een deskundige te benoemen.
Onderdeel b van het middel meent dat het hof in rov. 3.3 blijkt geeft van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien blijkens de jurisprudentie een huwelijk pas duurzaam is ontwricht als er geen kans meer is op verzoening.
1.7 De man heeft geen verweerschrift in cassatie ingediend.
2
Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Onderdeel a
2.1.1 Het is aan het inzicht van de rechter die over de feiten oordeelt overgelaten of hij behoefte heeft aan deskundige voorlichting. Zijn beslissing om geen deskundige te benoemen kan dan ook niet in cassatie worden aangevochten. Zie bijv. HR 16 april 1982, NJ 1982,560 en punt 2.2.3 van mijn conclusie voor HR 24 maart 1995, nr. 8532 (niet gepubliceerd).
2.1.2 Mede gezien in het licht van het door het hof in rov. 2.5 overwogene, in het bijzonder dat de behandelend psychiater heeft verklaard dat er thans geen sprake is van een psychiatrisch toestandsbeeld en dat de man volledig wils- en oordeelsbekwaam is, is het oordeel van het hof geenszins onbegrijpelijk.
2.2
Onderdeel b
2.2.1 In zoverre onderdeel b van het middel uit rov. 3.3 van de beschikking van het hof afleidt, dat er op dat moment nog een kans was op verzoening van partijen, mist het onderdeel naar het mij voorkomt feitelijke grondslag, gelet op de houding van de man zoals die in de beschikking van het hof is omschreven.
2.2.2 De omstandigheden, dat de echtgenoten reeds geruime tijd niet meer samenwonen en dat de eisende echtgenoot stelt en blijft stellen niet bereid te zijn de samenleving te hervatten, vormen ernstige aanwijzingen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Zie bijv. HR 1 februari 1980, NJ 1980,318, HR 14 oktober 1988, NJ 1989,57, Asser-de Ruiter-Moltmaker (1992), nrs 603-605, Pitlo/Van der Burght/Rood—de Boer (1996), blz. 431, Personen- en familierecht (S. F. M. Wortmann), art. 151, aant. 2.
2.2.3 Het hof heeft bij zijn oordeel dat het huwelijk duurzaam is ontwricht in aanmerking genomen, dat ten tijde van de beschikking van het hof partijen reeds drie jaar geleden uit elkaar zijn gegaan, dat de man niet van plan is bij de vrouw terug te keren en dat hij zijn verzoek tot echtscheiding uitdrukkelijk handhaaft. Gelet op het gestelde in het vorige punt geeft dit oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en behoefde ook geen nadere motivering.
3
Conclusie
Het cassatiemiddel ongegrond bevindend, concludeer ik tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G i.b.d.