In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarin de verzoeker tot cassatie, [verzoeker], in staat van faillissement is verklaard. De aanvrager van het faillissement, Octrooibureau Zuid, Bureau voor Merken en Modellen B.V., had een opeisbare vordering op [verzoeker] die bestond uit verschuldigde dwangsommen en vervallen boetes. De dwangsommen waren het gevolg van twee kort-gedingvonnissen, terwijl de boetes voortvloeiden uit de niet-naleving van een concurrentiebeding. Beide delen van de vordering waren onbetaald gebleven. Het hof concludeerde dat [verzoeker] in de toestand verkeerde dat hij had opgehouden te betalen.
Het cassatieberoep werd tijdig ingesteld, waarbij de termijn van acht dagen begon te lopen op de dag na de uitspraak van het hof. De eerste twee onderdelen van het cassatiemiddel verwijten het hof dat het geen rekening heeft gehouden met artikel 611e, lid 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat dwangsommen die voor de faillietverklaring verbeurd zijn, niet in het passief van het faillissement worden toegelaten. Het middel betoogt dat de vordering ter zake van dwangsommen niet kan dienen als grondslag voor de faillietverklaring, omdat de crediteur geen belang zou hebben bij het faillissement.
De Hoge Raad oordeelt echter dat, zelfs als de dwangsommen buiten beschouwing worden gelaten, Octrooibureau Zuid nog steeds een belangrijke vordering op [verzoeker] heeft. De klachten van [verzoeker] worden ongegrond verklaard, omdat artikel 611e, lid 2, Rv. de andere crediteuren van de gefailleerde beschermt. Het hof hoefde niet expliciet te overwegen dat artikel 611e Rv. niet in de weg stond aan de faillietverklaring, aangezien hierop in appel geen beroep was gedaan. Daarnaast wordt in het cassatiemiddel ook de vordering van mr. Jacobs besproken, waarbij wordt betoogd dat deze niet als steunvordering kan dienen. De Hoge Raad concludeert dat de procedure van artikel 32 Wet Tarieven in burgerlijke zaken niet van invloed is op de verschuldigdheid van de declaratie. De Hoge Raad concludeert tot verwerping van het beroep.