Conclusie
redelijkerwijs heeft kunnenontlenen, hetgeen een zekere objectivering inhoudt.
Op grond van deze bewijsmiddelen heeft het hof kunnen oordelen dat er sprake was van bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering en dus van medeplegen (zie HSR, 14e druk, pp. 435-438). Van innerlijke tegenstrijdigheid in de bewezenverklaring is geen sprake.
Uit het bovenstaande volgt dat het hof het in het middel onder 2.3 bedoelde verweer op goede gronden heeft verworpen.
Overigens was ook [betrokkene 2] kennelijk van oordeel dat dit valsheid in geschrift opleverde, nu hij, ook met betrekking tot de toevoegingen, heeft verklaard dat hij dit allemaal zeer bewust heeft gedaan met het doel om de additionele verklaringen als echt en onvervalst te doen blijken en dat hij daarom de wijzigingen ook met dezelfde schrijfmachine heeft aangebracht (bewijsmiddel 3).
Het hangt dus van de omstandigheden af of het opzet van de natuurlijke persoon aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. In deze zin ook Brouns, opzet (enz.), diss. Rug 19, P. Nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat [betrokkene 2] door verzoekster was gevolmachtigd (bewijsmiddel 1), dat hij volledige procuratie had voor documenten en handelstransacties (bewijsmiddel 4) en dat tot zijn taken onder meer behoorde het zorgdragen voor de verlading, de verscheping en de gehele documentenstrook (bewijsmiddel 3) en ook overigens is voldaan aan de vereisten voor strafbaarheid van rechtspersonen (zie de zg. IJzerdraad – criteria (HR NJ 54.378), die terugkomen in het Kabeljauwvangstarrest (HR NJ 82.80) en voor de invulling daarvan o.m. Torringa, De rechtspersoon als dader; strafbaar leidinggeven aan rechtspersonen, 2e druk, p. 33/34 en Van Woensel, In de daderstand verheven, pp. 94-99) is ’s hofs oordeel niet onbegrijpelijk.
Dat de directeur geen toestemming had verleend om met formulieren te knoeien en dat [betrokkene 2] mogelijk eigenmachtig is opgetreden is niet van doorslaggevend belang. Zie HR NJ 48.197.