ECLI:NL:PHR:1996:34

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juni 1996
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
102.958
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • J.M. Fokkens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor doodslag met verzoek om terugverwijzing naar de rechter-commissaris

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juni 1996 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een veroordeling door het gerechtshof te Amsterdam. De verzoeker van cassatie was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar wegens doodslag. De advocaat van de verzoeker, mr. H.K. ter Brake, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel betrof de klacht dat het hof niet had beslist op een verzoek tot verwijzing naar de rechter-commissaris. De raadsman had in zijn pleitnota gesteld dat hij concludeerde tot vrijspraak, maar subsidiair verzocht om terugverwijzing naar de rechter-commissaris voor nader onderzoek. Het hof heeft dit verzoek gemotiveerd afgewezen, wat leidde tot de klacht in het cassatiemiddel.

Het hof heeft in zijn oordeel overwogen dat er geen reden was om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de verzoeker te twijfelen. Dit oordeel was voldoende gemotiveerd, waardoor het cassatiemiddel niet kon slagen. Het tweede middel betrof de uitleg van de bewezenverklaring, waarin werd gesteld dat het slachtoffer meermalen in de borst was gestoken, wat de dood had veroorzaakt. De Hoge Raad concludeerde dat het hof de bewezenverklaring correct had geïnterpreteerd en dat het beroep ongegrond was. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Conclusie

J.M.
Nr. 102.958
Zitting 18 juni 1996
Mr Fokkens
Conclusie inzake:
[verzoeker]
Edelhoogachtbaar College,
1. Verzoeker van cassatie is door het gerechtshof te Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren wegens doodslag. Namens hem heeft mr H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, twee middelen van cassatie voorgesteld.
2. Het eerste middel klaagt dat het hof niet heeft beslist op een verzoek tot verwijzing naar de rechter-commissaris.
3. Uit de aangehechte pleitnota blijkt dat de raadsman onder meer heeft aangevoerd:
p.1: ‘’Mijn conclusie zal luiden dat vrijspraak moet volgen.
Voor het geval u van mening mocht zijn dat op dit moment nog niet tot vrijspraak kan worden besloten, ben ik van mening dat op meerdere punten nader onderzoek noodzakelijk is en dat daarvoor de zaak zal moeten worden terugverwezen naar de Rechter-Commissaris.’’
‘’Indien Uw Hof er nog niet van overtuigd is dat het tenlastegelegde niet overtuigend bewezen is en derhalve nog niet tot een vrijspraak zou kunnen besluiten, ben ik van mening dat nader onderzoek noodzakelijk is.
Al was het alleen al voor het horen van [betrokkene 1], die essentiële dingen heeft gezegd. Ik verwijs u naar mijn brief aan de R-C d.d. 16 augustus 1994. Mijn verzoek om haar te doen horen is door de Rechter-Commissaris afgewezen. In mijn overtuiging dat [betrokkene 1] belangrijke informatie kan geven ben ik des te meer gesterkt door een door cliënt aan mij gegeven copie uit het dagboek van [betrokkene 1] (toestemming van moeder), waaruit blijkt dat [betrokkene 1] kennelijk [betrokkene 2] als de dader aanmerkt.
Ten tweede ben ik van mening dat, indien u mijn uitleg van cliënt’s verklaring niet zonder meer aanneemt, dat de verklaringen van cliënt alsdan door een deskundige (psycholoog/psychiater) op hun geloofwaardigheid/authenticiteit beoordeeld moeten worden. Ook dat heb ik overigens reeds bij de inbewaringstelling aan de R-C gevraagd.
Ten derde: indien er van uit gegaan zou moeten worden dat cliënt wel de dader zou zijn, heeft hij een moord/doodslag enz. gepleegd zonder aanwijsbaar motief of aanleiding. Dat is naar mijn mening aanleiding om een onderzoek naar de geestvermogens te laten plaatsvinden.
Indien derhalve nog niet tot een vrijspraak besloten kan worden kan de zaak naar mijn mening het beste worden terugverwezen naar de Rechter-Commissaris’’.
p. 11: ‘’Zoals gezegd, ik concludeer tot vrijspraak en subsidiair tot terugverwijzing naar de Rechter-Commissaris.’’
4. Hoewel de raadsman nergens expliciet vraagt de zaak voor nader onderzoek naar de rechter-commissaris te verwijzen, indien het hof niet tot het oordeel vrijspraak komt, kan het betoog van de raadsman bezwaarlijk anders worden opgevat. Vgl. voor een dergelijk onder voorwaarde gedaan verzoek HR 10 juni 1975, NJ 1976, 25; 22 maart 1993, DD 94.303. Het hof heeft het betoog van de raadsman ook zo verstaan voor zover daarin wordt verzocht een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte te doen plaats vinden. Dat verzoek heeft het hof namelijk (voldoende) gemotiveerd afgewezen.
5. Ten aanzien van het horen van [betrokkene 1] en het deskundigenonderzoek naar het waarheidsgehalte van verzoekers verklaringen ontbreekt een dergelijke expliciete beslissing en daarover klaagt het middel.
6. In de pleitnota heeft de raadsman uiteengezet waarom de bekennende verklaringen van verzoeker onvoldoende betrouwbaar zouden zijn om een veroordeling op te baseren. Aan dat betoog heeft hij primair de conclusie vrijspraak, subsidiair het verzoek tot het doen horen van [betrokkene 1] en eventueel anderen over de mogelijkheid dat een ander – de raadsman noemt in dat verband [betrokkene 3] en [betrokkene 2] als mogelijke daders – het feit hebben gepleegd en tot een deskundigenonderzoek naar de verklaringen van verzoeker verbonden. Het hof heeft het betoog dat de verklaringen van verzoeker niet betrouwbaar zouden zijn als volgt afgewezen:
‘’Namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep door de raadsman bij pleidooi betoogd dat de verklaringen van de verdachte niet meer bevatten dan gedachten, vermoeden en conclusies omtrent hetgeen gebeurd zou kunnen zijn. Deze verklaringen, aldus de raadsman, mogen daarom niet voor het bewijs worden gebezigd.
Het Hof overweegt met betrekking tot dit betoog het volgende.
De hiervoor bij de bewijsmiddelen onder 2 opgenomen verklaring van de verdachte, waarin hij bekent het slachtoffer [slachtoffer] opzettelijk te hebben gestoken en waarin hij tevens beschrijft hoe het te hebben gehandeld met het slachtoffer nadat hij had gestoken, staat niet op zichzelf.
Immers, in de bij de bewijsmiddelen onder 1 opgenomen verklaring van verdachte, die hij op dezelfde dag op een eerder tijdstip heeft afgelegd, heeft verdachte reeds verklaard dat hij het slachtoffer opzettelijk heeft gestoken. In latere verklaringen aan de politie (zoals die, opgenomen op de doorgenummerde pagina’s van het proces-verbaal 257 e.v., 266 e.v. en 271 e.v.) heeft verdachte het door hem steken van het slachtoffer bevestigd en overeenkomstig beschreven hetgeen hij daarna heeft gedaan. Dit laatste vindt tevens bevestiging in de door de politie aangetroffen situatie, zoals weergegeven in de onder 3 en 4 opgenomen bewijsmiddelen.
Het Hof acht daarom de verklaringen van verdachte, dat hij het slachtoffer [slachtoffer] opzettelijk heeft gestoken, betrouwbaar en het is van oordeel dat ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden, die tot uitsluiting van het bewijs van die verklaringen zouden moeten leiden’’.
7. In het gemotiveerde oordeel dat er geen reden is aan de betrouwbaarheid van de tot het bewijs gebezigde verklaringen van verzoeker te twijfelen, ligt besloten dat en waarom het niet noodzakelijk is de verzochte onderzoeken – naar een eventuele andere dader en de betrouwbaarheid van die verklaringen – te doen plaatsvinden. Aldus heeft het hof met deze overweging tevens beslist op de gedane verzoeken (vgl. HR 8 januari 1985, NJ 1988, 6). Het oordeel is afdoende gemotiveerd, zodat het middel niet kan slagen.
8. Over middel II kan ik kort zijn. Het is duidelijk dat de bewezenverklaring aldus moet worden verstaan dat het slachtoffer meermalen in de borst is gestoken en dat een of meer van die steken de dood hebben veroorzaakt. Uw Raad kan het middel afdoen met de in art. 101a RO bedoelde motivering.
De middelen niet gegrond achtend concludeer ik tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,