4.3. Het in de bijlage onder 20 geciteerde arrest van 1986 geeft aan dat bij de kwalificatie als informeel kapitaal gelet moet worden op de fiscale positie van die aandeelhouder.
4.4. Dit verklaart, naar ik meen, ook de uitzondering, in het in de bijlage onder 15.1 geciteerde arrest gemaakt voor werknemers, die immers naar vaste jurisprudentie ter zake van de verkrijging van aandelen of van optierechten aan inkomstenbelasting onderworpen zijn.
4.5. Voor zover de door de belanghebbende uitgegeven converteerbare obligaties toekwamen aan particuliere natuurlijke personen, wijzen de in de bijlage opgenomen gegevens uit dat het geleidelijk wel de heersende leer geworden is dat deze terzake van het conversierecht in de inkomstenbelasting betrokken kunnen worden, maar tevens dat het zeer omstreden is op welke wijze en wanneer dat dan het geval is.
4.6. Mij komt het voor dat het niet mogelijk is zulke personen (afgezien van tussentijdse vervreemding e.d.) terzake in de inkomstenbelasting te betrekken op enig tijdstip, voorafgaand aan de aflossing en/of conversie: hun valt gedurende de looptijd uit dezen hoofde immers geen aanwijsbaar voordeel toe.
4.7. Van een aanwijsbaar voordeel is wel sprake indien het tot conversie komt: de obligatiehouder verkrijgt dan één of meer aandelen in plaats van zijn schuldvordering en de bijbehorende toebetaling. Voor dit meerdere kan hij naar mijn oordeel in de inkomstenbelasting betrokken worden, daargelaten of het in de praktijk ook daadwerkelijk gebeurt.
4.8. De constatering dat de nieuwe aandeelhouder in de inkomstenbelasting betrokken kan worden, rechtvaardigt het totale bedrag dat hij op de aandelen stort, bij de vennootschap als kapitaal aan te merken, namelijk ten dele als vennootschapsrechtelijk gestort kapitaal (het nominale bedrag van het aandeel) en ten dele als informeel gestort kapitaal (dat in dit geval wel agio genoemd mag worden).
4.9. Maar aangezien het door de obligatiehouder genoten en bij hem belaste voordeel ten laste van de vennootschap is gekomen, rechtvaardigt zulks ook dat het tegelijkertijd ten laste van de winst van de vennootschap gebracht wordt.
4.10. Hetgeen nu geldt voor obligatiehouders die particuliere natuurlijke personen zijn, geldt a fortiori voor andere obligatiehouders.
4.11. Ik meen daarom dat het primaire standpunt van de belanghebbende opgaat.