Conclusie
Inleiding
bevestigend [5] beantwoord. Ter motivering van dit oordeel overweegt het hof dat de speciaal voor kinderen vastgelegde regels niet op één lijn kunnen worden gesteld met de 50%-regel uit het arrest IZA/[C] [6] , voor welke regel expliciet door de Hoge Raad is uitgemaakt dat hij niet ten gunste van verhaal zoekende instanties strekt.
billijkheidis gebaseerd. De billijkheid eist, zo wordt in het eerstgenoemde arrest overwogen, dat de eigenaar van het motorrijtuig in beginsel voor de gehele door het kind geleden schade aansprakelijk is, ook indien de gedragingen van het kind in belangrijke mate tot het ontstaan van de aanrijding bijgedragen hebben.
die daarin bestaat dat enkel als gevolg van een fout van het slachtoffer zelf de aanrijding is veroorzaakt, zich wat het
feitelijkeaspect betreft niet, althans niet duidelijk, laat onderscheiden van het beroep op het ontbreken van elke vergoedingsplicht op grond van de omstandigheid dat de schade geheel het gevolg is van een aan het slachtoffer zelf toe te rekenen omstandigheid welke bestaat uit een verkeersfout van het slachtoffer die causaal was voor het ongeval. De foutieve gedraging die overmacht zou opleveren of 100% eigen schuld is, anders gezegd, dan dezelfde.
ongevalte wijten was en aansloot bij de terminologie van het eerste lid. Het arrest inzake [B] stelt in r.o. 3.4 dan ook een zeer nauwe samenhang (‘’hangt ten nauwste samen’’) tussen de door lid 1 en lid 6 van art. 31 WVW beheerste vragen voorop. Verder kan worden gewezen op de wijziging van de woorden ‘’daaronder begrepen schuld van iemand’’ in lid 1 van art. 31 WVW in ‘’daaronder begrepen het geval dat zij is veroorzaakt door iemand’’ bij de invoering van het nieuwe BW, een wijziging die verband hield met de formulering van het derde lid van art. 6:162 BW [14] . Het veroorzaken slaat hier op de aanrijding (enz.) maar daarmee ook op de schade die van de aanrijding het gevolg is.
onverschillig of het slachtoffer zelf of een verhaal zoekend lichaam als hier ABP als eiser optreedt— eerst dit verweer te onderzoeken. Immers wanneer de rechter van oordeel is dat aannemelijk is dat de aanrijding te wijten is aan overmacht, is de eigenaar niet aansprakelijk en komt de vraag of er plaats is voor een verdeling van de schade niet aan de orde. Het beroep van de eigenaar op overmacht gaat slechts op als hij aannemelijk maakt dat aan de bestuurder van het motorrijtuig ter zake van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen, voor zover van belang voor de veroorzaking van het ongeval, rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Daarbij zijn eventuele fouten van andere weggebruikers — daaronder begrepen het slachtoffer zelf — alleen van belang, indien zij voor de bestuurder van het motorrijtuig zo onwaarschijnlijk waren dat deze bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met die mogelijkheid naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden.
andersdan ten aanzien van de — op de billijkheid van art. 6:101 lid 1 BW gebaseerde — 50%-regel van het IZA/[C]-arrest is beslist, ook in het geval van een regresactie van een verzekeraar dezelfde overmachtsregels bestaan als die welke gelden in een procedure die door het slachtoffer zelf aanhangig is gemaakt [22] .
bijzondereregel gegeven waardoor de aansprakelijkheid van eigenaars van motorrijtuigen op principiële wijze tot praktisch gesproken een risico-aansprakelijkheid werd uitgebreid, zoals ik hierboven al aangaf. De ratio van de uitsluiting in het IZA/[C]-arrest van regresnemende verzekeraars van de 50%-regel, te weten de handhaving van de status quo ten aanzien van verhaalsvorderingen [23] , geldt dan ook evenzeer. Daaraan doet m.i. niet af dat de beslissing van Uw Raad het sluitstuk vormt van een geleidelijke ontwikkeling, omdat dit sluitstuk nu juist een beslissende stap verder zet, waardoor een in essentie ander aansprakelijkheidsregime is ontstaan dan ten aanzien van volwassen verkeersslachtoffers.
praktischeverschil met het voor kinderen jonger dan 14 jaar geldende regime niet erg groot is.