In deze zaak, die op 6 januari 1995 voor de Hoge Raad werd behandeld, gaat het om de vraag of de cassatiedagvaarding door een bevoegde deurwaarder is uitgebracht. De eiser tot cassatie, de Ontvanger van de Belastingdienst, heeft in twee zaken, rolnummers 15.846 A en B, verstek gevraagd tegen de verweerder, die niet is verschenen. De zaak betreft de nietigheid van de cassatiedagvaarding omdat deze door een onbevoegde deurwaarder zou zijn uitgebracht. De Hoge Raad oordeelt dat de belastingdeurwaarder, die specifiek is aangewezen voor het uitvoeren van werkzaamheden in opdracht van de ontvanger, bevoegd is om de dagvaarding uit te brengen. Dit is in lijn met artikel 4 van de Invorderingswet 1990, dat bepaalt dat alleen de belastingdeurwaarder bevoegd is voor de invordering van rijksbelastingen. De Hoge Raad concludeert dat de dagvaarding in de zaak rolnummer 15.846 A nietig is, terwijl de dagvaarding in de zaak rolnummer 15.846 B geldig is, omdat deze door de bevoegde belastingdeurwaarder is uitgebracht. De uitspraak benadrukt het belang van de bevoegdheid van de deurwaarder in het proces en de gevolgen van een onterecht uitgebrachte dagvaarding.