Conclusie
Arsenal Marine SA
Laskaridis Shipping Ltd.
sleeploon. In reconventie heeft de Rechtbank de Unie veroordeeld tot betaling van een aantal bedragen ter zake van schadevergoeding.
hulploon. In het incidentele hoger beroep heeft het Hof het vonnis van de rechtbank van 26 mei 1993 voor zover in reconventie gewezen vernietigd en opnieuw rechtdoende de Unie veroordeeld tot betaling aan Arsenal van een aantal bedragen ter zake van schadevergoeding.
cassatiemiddelricht zich in al zijn onderdelen tegen r.o. 9 van 's hofs arrest, waarnaar ik kortheidshalve moge verwijzen. Het stelt voornamelijk aan de orde of het hof aldaar wel is uitgegaan van een juist begrip "gevaar".
gereddezaken in zijn beoordeling dient te betrekken. Niet de enkele kans op elke vorm van schade levert dus gevaar op.
groottevan de kans op verlies of ernstige schade betreft —, namelijk of gevaar in elk geval
afwezig is, als het schip zich met de gebruikelijke hulpmiddelen, hetzij aan boord hetzij van buiten, zoals "gewone" sleepbootassistentie, uit de gevaarlijke situatie kan redden.
Cleveringa [10] , die zegt dat van "gevaar" sprake is waar met de normaal beschikbare hulpmiddelen de dreigende vernietiging of uitschakeling of zeer ernstige beschadiging niet binnen betrekkelijk korte tijd afdoende kan worden gekeerd. Hij noemt dan met name — het welhaast gecanoniseerde — geval dat een schip in de nabijheid van een goed uitgeruste haven vastraakt op een plaats in een rivier, waar op bestelling spoedig een sleepboot aanwezig zal zijn om het zonder overdreven kosten los te trekken. In zijn opvatting is er dan geen sprake van gevaar, al kan het schip zichzelf niet bevrijden.
Molengraaff [11] zegt dat er van gevaar sprake is indien een toestand bestaat van dreigend verlies, althans van ernstig nadeel, waaruit het schip zich niet
door eigen kracht,
niet zonder hulp van buiten, kan redden. Volgt men deze opvatting dan zou in het zojuist genoemde geval, waarin Cleveringa geen gevaar aanwezig acht, wél van gevaar gesproken kunnen worden.
Völlmar [13] . "Gevaar" is zijns inziens aanwezig wanneer zich zodanige bedreiging van verlies of beschadiging voordoet dat het schip zich door eigen middelen niet meer kan redden en hulp van buiten nodig heeft. Dat komt met de opvatting van Molengraaff overeen. Maar meteen daarop laat hij de definitie van Van Slooten (zie hierna) volgen die ons inziens de opvatting van Cleveringa huldigt. Daaraan voegt Völlmar dan nog toe dat hulpeloosheid alleen niet voldoende is, zodat als een aan de grond gelopen schip rustig kan wachten tot ontboden sleepdienst zich aanmeldt, er geen gevaar in wettelijke zin is met als gevolg dat de sleepboot aanspraak kan maken niet op hulploon maar op het gewone sleeploon, verschuldigd krachtens de sleepovereenkomst [14] .
Van Slooten [15] hanteert eveneens een formulering van "gevaar" die lijkt op die van Cleveringa: nood bestaat slechts daar, waar de gewone hulpmiddelen, uiterlijke zowel als innerlijke, waarover men de beschikking heeft, niet toereiken om een of meer van de talrijke, nimmer rustende, op vernietiging van persoon of goed gerichte krachten, in hun werking voldoende te keren. Onder de gewone hulpmiddelen mag men volgens hem rekenen, de diensten van anderen op die plaatsen en tijden, waar zij volgens gebruikelijke regelen van verkeer te verkrijgen zijn. Schieten evenwel de eigen krachten te kort op een plaats of tijd, waar of wanneer de gewone diensten van derden, waarop men anders rekenen kan, niet te verkrijgen zijn, dan treedt volgens Van Slooten de noodtoestand in [16] .
Noordraven en De Boerdaarentegen scharen zich achter de ruimere leer van Molengraaff [17] : een schip verkeert in "gevaar", wanneer het zich bevindt in een toestand, waarin het blootstaat aan dreigend verlies of ernstig nadeel en waaruit het zich, zonder hulp van anderen, niet kan redden.
Mulderijegeldt hetzelfde [18] : men zal mogen aannemen dat onder "in gevaar verkeren" in art. 560 is te verstaan, een toestand van dreigend gevaar, waaruit schip en opvarenden zich niet zonder hulp van derden redden kunnen, of waarbij het laten aankomen op eigen hulpmiddelen ernstige kans op verlies of beschadiging zou betekenen.
Zoetmulder [19] suggereert dat de leer van Molengraaff de algemeen aanvaarde is [20] .
Wildeboergeeft in haar dissertatie [21] zowel de visie van Molengraaff als die van Cleveringa weer en kenmerkt de stand van zaken op dit punt in Nederland met "uncertainty" [22] . Een eigen keuze maakt zij niet.
Cleton [23] : hij kiest niet voor de ene of de andere opvatting, zegt dat een duidelijke omschrijving van "gevaar" moeilijk te geven is en vindt dat alles afhangt van de omstandigheden van het geval.
Bannier [24] vindt dat de gevaarsomschrijving van Cleveringa, die hij mede op grond van HR 7 maart 1980, S&S 1980, 64 (Mineral Gent) als de heersende opvatting kwalificeert, geen oplossing biedt omdat zij de moeilijkheden verlegt doordat de vraag rijst wanneer sprake is van "normale hulpmiddelen". Hij wijst er op dat de opvatting van Cleveringa over het hoofd ziet dat de rechtvaardiging van een speciale beloning voor hulp aan schepen in gevaar voor een belangrijk deel gezocht wordt in het scheppen van een stimulans voor anderen om te hulp te komen. Ook bij eenvoudige hulp wil een berger iets terugverdienen van de kosten die hij moet maken om dure bergingsapparatuur in stand te houden. Bannier zoekt de oplossing in een iets andere richting. Hij zoekt aansluiting bij de definitie van Molengraaff en vindt in de wisselende mate van gevaar, de "gevaarsfactor" bij de bepaling van het hulploon, een flexibele maatstaf.
bona fideand reasonable, will be strong evidence that the danger was a real one".
op het moment van het vastmaken van de sleepboot, zich met eigen middelen uit de gegeven en binnen afzienbare tijd te verwachten omstandigheden, welke een bedreiging met vernietiging of ernstige beschadiging opleveren of kunnen opleveren, kon redden, hetgeen niet het geval was en waaraan niet konden afdoen de door het hof genoemde omstandigheden [44] . Het is dat verwijt dat wordt gepasseerd, kennelijk omdat de Hoge Raad vond dat het hof, zoals de A-G Haak het uitdrukte, zijn beoordeling van het gevaar mocht doen plaatsvinden volgens de prognoses en verwachtingen op het moment van vastmaken.
onderdeel 1slaagt.
onderdeel 2die betrekking heeft op het door het hof buiten beschouwing laten van de door Arsenal c.s. gestelde mogelijkheid om normale sleepbootassistentie te verkrijgen. Zoals reeds opgemerkt, kan deze omstandigheid van belang zijn, maar heeft zij niet op zichzelf tot gevolg dat er van gevaar geen sprake kon zijn. Voorzover de rechtsklachten van onderdeel 2 op een andere opvatting zijn gebaseerd, falen zij. Maar voorzover het onderdeel het hof een verkeerde rechtsopvatting verwijt door de mogelijkheid van "normale" sleepbootassistentie voor de beoordeling van het gevaar uit te sluiten (vgl. de leer van Molengraaff), slaagt het, naar moge volgen uit wat ik hierboven heb betoogd.
Onderdeel 3faalt omdat de laatste zin van de bestreden overweging niet onbegrijpelijk is als ervan wordt uitgegaan dat het hof met "talud" bedoelt de langzaam oplopende bodem waarop het schip was komen vast te zitten en waarop het door partijen als deskundigenrapport aanvaarde commentaar van het Maritiem Simulatie Centrum Nederland van 15 juni 1992, doelt.