ECLI:NL:PHR:1994:52

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
4 oktober 1994
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
3171
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Meijers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van beklag tegen verbeurdverklaring van inbeslaggenomen auto

In deze rekestzaak is namens de verzoekers, [klager] en [klaagster], op 4 februari 1994 beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank te Maastricht van 21 januari 1994. De rechtbank had het beklag van verzoekers tegen de verbeurdverklaring van een onder hun zoon inbeslaggenomen personenauto niet ontvankelijk verklaard. De cassatieschriftuur van verzoekers is op 25 mei 1994 ingediend, buiten de wettelijke termijn van één maand. De rechtbank baseerde haar beslissing op de overweging dat niet aannemelijk was dat verzoekers op de dag van inbeslagneming, 2 maart 1993, eigenaars van de auto waren, waardoor zij niet als belanghebbenden in de zin van art. 552b Sv konden worden aangemerkt.

De Hoge Raad behandelt twee belangrijke rechtsvragen. De eerste betreft of de rechtbank terecht de datum van inbeslagneming als uitgangspunt heeft genomen. De Hoge Raad concludeert dat dit niet juist is, aangezien art. 552b lid 1 de belanghebbenden de bevoegdheid geeft tot beklag over de verbeurdverklaring van hun toebehorende voorwerpen. De tweede vraag betreft de begrijpelijkheid van het oordeel van de rechtbank over de rechtsverhouding van verzoekers met betrekking tot de in beslag genomen auto. De Hoge Raad stelt vast dat [klager] de auto op 16 november 1990 tot zekerheid heeft overgedragen aan de Kreissparkasse Heinsberg, en dat volgens Nederlands recht [klager] vanaf 1 januari 1992 als eigenaar van de auto moet worden beschouwd.

De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van de rechtbank dat [klager] op het moment van verbeurdverklaring geen eigenaar was, onbegrijpelijk is. De bestreden beschikking kan daarom niet in stand blijven. De Hoge Raad concludeert tot vernietiging van de bestreden beslissing en verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Conclusie

Nr. 3171 Besch.
Parket,
Mr. Meijers
Conclusie inzake:
[klager] EN [klaagster]
Edelhoogachtbaar College,
In deze rekestzaak is namens [klager] en [klaagster] (hierna: verzoekers) op 4 februari 1994 beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank te Maastricht van 21 januari 1994, waarbij de rechtbank het beklag van (toen: klagers, nu) verzoekers tegen de verbeurdverklaring van een onder de zoon van verzoekers inbeslaggenomen personenauto niet ontvankelijk heeft verklaard. Namens verzoekers is een cassatieschriftuur ingediend. De schriftuur is op 25 mei 1994, dus buiten de in art. 447 lid 3 Sv genoemde termijn van één maand (vgl. de overgangsbepaling van art. IX van de -op 1 mei 1992 in werking getreden- Wet van 27 november 1991, S. 1991, 663) , bij de Hoge Raad ingekomen. De schriftuur zal bij de beoordeling van het cassatieberoep buiten beeld blijven.
De bestreden beschikking geeft aanleiding tot de volgende, ambtshalve te maken, opmerkingen.
De rechtbank heeft de niet-ontvankelijkverklaring van het beklag gebaseerd op de overweging dat niet aannemelijk is geworden dat verzoekers op de dag van inbeslagneming van de auto, 2 maart 1993, eigenaars daarvan waren, zodat zij niet als belanghebbenden in de zin van art. art. 552b Sv kunnen worden aangemerkt.
Er rijzen ten minste twee vragen. De eerste is de rechtsvraag of de rechtbank bij de beoordeling van het beklag tegen de verbeurdverklaring terecht de datum van de inbeslagneming als uitgangspunt heeft genomen. Aan de hand van Sv moet deze vraag ontkennend worden beantwoord: art. 552b lid 1 geeft de belanghebbenden, voor zover hier van belang, de bevoegdheid tot beklag "over de verbeurdverklaring van hun toebehorende voorwerpen". Belanghebbenden zijn (Melai, aant. 3 bij art. 552b) "zij die rechten pretenderen op de verbeurdverklaarde ( ... ) voorwerpen". Het punt zal overigens in deze zaak niet van beslissende betekenis zijn, indien de stelling van verzoekers, dat [klager] reeds vanaf een tijdstip, dat vòòr de inbeslagneming ligt, als eigenaar van de auto moet worden aangemerkt, voor juist moet worden gehouden.
De tweede vraag is of het, in de hiervoor bedoelde overweging besloten liggende, oordeel van de rechtbank omtrent de rechtsverhouding van verzoekers met betrekking tot de in beslag genomen personenauto (op het moment van de verbeurdverklaring) begrijpelijk is. Uit de gedingstukken blijkt, voor zover hier van belang, dat [klager] , één van de verzoekers, op 16 november 1990 de personenauto tot zekerheid heeft overgedragen aan de Kreissparkasse Heinsberg te Erkelenz BRD.
De betekenis van de rechtshandeling van Sicherungsübereignung in een Nederlands geding, waarin een aan het Nederlands strafprocesrecht ontleende bevoegdheid tot aanwending van een rechtsmiddel wordt uitgeoefend, dient door de Nederlandse rechter naar Nederlands recht te worden beoordeeld. Dit, uit de notie van staatssouvereiniteit voortvloeiende, uitgangspunt brengt voor deze zaak mee dat de vraag of [klager] als eigenaar van de inbeslaggenomen auto moet worden beschouwd, aan de hand van het op het moment van de verbeurdverklaring geldende Nederlandse recht moet worden beantwoord (in HR NJ 1983, 242, heeft de Hoge Raad de kennelijke beslissing van de feitenrechter dat in een Nederlandse strafzaak de vraag naar het effect van een hypotheekneming krachtens Zwitsers recht naar Nederlands recht moet worden beoordeeld in stand gelaten) [1] .
Welnu, aangenomen dat naar Nederlands (burgerlijk) recht, zoals dat gold tot 1 januari 1992, de datum van inwerkingtreding van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, de Sicherungsübereignung, waarover het hier gaat, kan worden aangemerkt als overdracht tot zekerheid, zodat de bank eigenaar van de auto is geworden [2] , is op 1 januari 1992 de vóór die datum bestaande eigendom tot zekerheid van rechtswege omgezet in bezitloos pandrecht. Art. 86 eerste lid Overgangswet Nieuw BW houdt met betrekking tot een op 1 januari 1992 bestaande eigendom tot zekerheid in dat de eigenaar tot zekerheid pandhouder en degene te wiens laste de zekerheid is gesteld eigenaar wordt (zie kamerstuk 18 998, nrs. 1-3, p. 45, geciteerd door mr. C.L. de Vries Lentsch-Kostense in Compactcursus Nieuw BW, overgangsrecht 12-5 en 6) .
Voor deze zaak betekent dit dat [klager] naar het hier toepasselijke Nederlandse recht in elk geval vanaf 1 januari 1992 als eigenaar van de personenauto heeft te gelden. Het oordeel van de rechtbank, voor zover inhoudende dat [klager] op het tijdstip van de verbeurdverklaring (16 juni 1993, de datum waarop het vonnis van 2 juni 1993 onherroepelijk is geworden) geen eigenaar van de auto was, is daarom onbegrijpelijk.
Hieraan doet niet af dat de rechtbank te Maastricht in de hoofdzaak onder meer had beslist tot verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen auto op grond dat
"uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de bewezenverklaarde feiten met behulp van deze personenauto zijn begaan en deze personenauto ten tijde van het plegen van de feiten toebehoorde aan verdachte (de zoon van verzoekers, M. )" ( vonnis, blad 4).
Deze vaststelling beslecht immers het geschil in de beklagprocedure, die los van de strafzaak tegen X, de zoon van verzoekers, staat, niet. (De rechtbank verwijst in haar nu in cassatie bestreden beschikking dan ook -m.i. terecht- niet naar de motivering van de verbeurdverklaring in de strafzaak. )
Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven.
Ik concludeer tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's- Hertogenbosch.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,

Voetnoten

1.Dit uitgangspunt heeft op het terrein van de internationale rechtshulp zijn weerslag gevonden in art. 3 lid 1 ERV (The requested Party shall execute in the manner provided by its law any letters rogatory ... ) en art. 20 lid 1 EUV (The requested Party shall in so far as its law permits ... seize and hand over property ... ). Vgl. Orie/Van der Meijs/Smit, Internationaal strafrecht, p. 114, en -beiden naar aanleiding van HR NJ 1988, 302- Strijards in DD 1988, p. 132 en Sjöcrona in het losbladig commentaar Sv, aant. 3 bij art. 552h.
2.Ik ga uit van een uitleg van de Duitse akte die het meest vérgaande rechtsgevolg heeft. Bij een uitleg met een minder ingrijpend rechtsgevolg (de tekst van de akte geeft tot deze uitleg aanleiding) is van eigendomsovergang op grond van deze akte geen sprake.