ECLI:NL:PHR:1994:52
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Meijers
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van beklag tegen verbeurdverklaring van inbeslaggenomen auto
In deze rekestzaak is namens de verzoekers, [klager] en [klaagster], op 4 februari 1994 beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank te Maastricht van 21 januari 1994. De rechtbank had het beklag van verzoekers tegen de verbeurdverklaring van een onder hun zoon inbeslaggenomen personenauto niet ontvankelijk verklaard. De cassatieschriftuur van verzoekers is op 25 mei 1994 ingediend, buiten de wettelijke termijn van één maand. De rechtbank baseerde haar beslissing op de overweging dat niet aannemelijk was dat verzoekers op de dag van inbeslagneming, 2 maart 1993, eigenaars van de auto waren, waardoor zij niet als belanghebbenden in de zin van art. 552b Sv konden worden aangemerkt.
De Hoge Raad behandelt twee belangrijke rechtsvragen. De eerste betreft of de rechtbank terecht de datum van inbeslagneming als uitgangspunt heeft genomen. De Hoge Raad concludeert dat dit niet juist is, aangezien art. 552b lid 1 de belanghebbenden de bevoegdheid geeft tot beklag over de verbeurdverklaring van hun toebehorende voorwerpen. De tweede vraag betreft de begrijpelijkheid van het oordeel van de rechtbank over de rechtsverhouding van verzoekers met betrekking tot de in beslag genomen auto. De Hoge Raad stelt vast dat [klager] de auto op 16 november 1990 tot zekerheid heeft overgedragen aan de Kreissparkasse Heinsberg, en dat volgens Nederlands recht [klager] vanaf 1 januari 1992 als eigenaar van de auto moet worden beschouwd.
De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van de rechtbank dat [klager] op het moment van verbeurdverklaring geen eigenaar was, onbegrijpelijk is. De bestreden beschikking kan daarom niet in stand blijven. De Hoge Raad concludeert tot vernietiging van de bestreden beslissing en verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.