4.1. De Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belastingen naar het inkomen en het vermogen, van 31 oktober 1967 (hierna te noemen het Verdrag van 1967), zoals gewijzigd bij Protocol van 22 maart 1977, hield in (ik nummer waar daar aanleiding toe is, de alinea's en de volzinnen):
‘’(...)
Art. 11. 1. Dividenden verkregen van een lichaam dat inwoner is van een van de Staten door een inwoner van de andere Staat, mogen in (...) 2. (1e al.) (...) de Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde (beneficial owner) tot de dividenden inwoner van de andere Staat is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden: (...) b. (...) 15 percent van het brutobedrag van de dividenden. (...) 3. (1e volzin) (...) dividenden (...) 5. (1e volzin) Indien de uiteindelijk gerechtigde (beneficial owner) tot de dividenden, die inwoner is van een van de Staten, 10 percent of meer van de soort aandelen waarop de dividenden zijn uitbetaald in eigendom heeft en in die Staat ter zake van die dividenden niet wordt belast, vindt het tweede lid (...) van dit artikel geen toepassing voor zover de dividenden slechts kunnen zijn betaald uit winst (...) welke het lichaam dat de dividenden betaalt, behaalde (...) in een tijdvak dat twaalf maanden of langer voor de relevante datum eindigt. (3e volzin) Dit lid is alleen dan van toepassing, indien de aandelen in de eerste plaats werden verkregen ten einde de voordelen van dit artikel te genieten en niet op grond van bonafide zakelijke overwegingen. (...)
Art. 12. 1. Interest (...)
Art. 13. 1. Royalty's (...)
Art. 14. 1. De verminderingen (...) van belasting in de bronstaat waarop de artikelen 11, 12 en 13 betrekking hebben (...) worden verleend volgens de procedure die (met inachtneming van de belastingwetgeving van die Staat) door de belastingautoriteiten van de Staten zal worden vastgesteld. 2. Indien aan de bron geheven belasting het bedrag aan belasting dat ingevolge de bepalingen van de artikelen 11, 12 of 13 mag worden geheven, overtreft, wordt het meerdere (...) teruggegeven (...) 3. De bepalingen van artikel 11, tweede of derde lid, naar gelang van het geval, artikel 12, eerste lid, en artikel 13, eerste lid, zijn niet van toepassing indien: a. het aandelenbezit, de schuldvordering of de zaak, uit hoofde waarvan het desbetreffende inkomen werd verkregen, werd verworven krachtens een overeenkomst (...) waarbij de uiteindelijk gerechtigde (beneficial owner) is overeengekomen (...) het aandelenbezit, de schuldvordering of de zaak weer te verkopen (...)''
4.2. De Nederlandse Toelichtende nota bij het Verdrag van 1967 (Bijlagen Handelingen Tweede Kamer, 1967/1968-9425, nr. 1, blzz. 2 e.v.) hield in (ik geef nadere vindplaatsen tussen haakjes aan):
‘’(blz. 2, rechterkolom, laatste al.) Artikel 11, vierdelid, van de overeenkomst is gericht tegen het ontgaan van belasting. De bepaling (...) geldt (...) alleen als het doel van de transactie uitsluitend op de verkrijging van de voordelen van de overeenkomst is gericht en niet, zoals bij het verkrijgen van deelnemingen gewoonlijk het geval zal zijn, zijn oorzaak vindt in bona fide commerciële overwegingen. De bepaling is zodanig geredigeerd, dat de bewijslast, dat er van een onregelmatige transactie sprake is, op de belastingadministratie rust. (...) (blz. 3, linkerkolom, 5eal.) (...) de voorwaarde dat de genieter van de inkomsten in de Staat waar hij woont ter zake [van de inkomsten] aan belasting is onderworpen (...) is (...) niet meer opgenomen. (6e al.) (...) de bepalingen van artikel 14, derde lid, (...) zijn gericht tegen transacties waarmede wordt beoogd op min of meer onregelmatige wijze in het genot te komen van de voordelen die de bepalingen van de overeenkomst betreffende dividend, interest en royalty's bieden.''
4.3. Volgens het desbetreffende formulier (afgedrukt in ‘’Nederlandse Regelingen van internationaal belastingrecht’’, II.B, Groot-Brittannië en Noord-Ierland 1967, art. 11 (Suppl. 62 (augustus 1979)), aant. 29, blz. 83 e.v.) verklaarde de verzoeker,
‘’(blz. 83) (...) 3. (...) dat hij uit hoofde van zijn eigendomsrechten met betrekking tot de (...) in kolom (a) vermelde effecten, op de (...) datum (...) van betaalbaarstelling uiteindelijk gerechtigd is (was, zal zijn) tot de (...) inkomsten. (...) (blz. 84) (...) 7. (...) dat hij de (...) in kolom (a) vermelde effecten niet heeft verkregen ingevolge enige overeenkomst (...), waarbij hij is overeengekomen (...) de effecten weer te verkopen (...)’’
Blijkens het opschrift van kolom (a) werden daar vermeld (blz. 83):
‘’(...) Aantal en soort der aandelen (...)’’
4.4. ‘’Nederlandse Regelingen van internationaal belastingrecht’’, alsvoren, aant. 13, blz. 56, houdt in:
‘’(...) het begrip ‘’beneficial owner’’ [betekent] in het algemeen (...) de persoon, die de dividenden ten eigen bate - dus niet als zaakwaarnemer zoals bijv. bij banken die effecten in depot hebben - ontvangt. Is de eerste ontvanger verplicht de dividenden door te betalen, dan zal hij ons inziens niet als de uiteindelijk gerechtigde kunnen worden beschouwd, indien de doorbetaalde gelden formeel nog hun oorspronkelijke karakter hebben behouden. Ook zij er op gewezen dat de tekst spreekt over de uiteindelijk gerechtigde
tot de dividenden(Engelse tekst: ‘’where such dividends are benefically owned’’), zodat bijv. de vruchtgebruiker normaliter wel als ‘’beneficial owner’’ zal gelden.’’
4.5. Art. 10 van de Model double taxation convention on income and on capital (Report of the OECD Committee on Fiscal Affairs), 1977, houdt in:
‘’1. Dividends paid by a company which is a resident of a Contracting State to a resident of the other Contracting State may be taxed (...) 2. (1e al., 1e volzin) (...) in the Contracting State of which the company paying the dividends is a resident and according to the laws of that State, but if the recipient is the beneficial owner of the dividends the tax so charged shall not exceed: (...) b) 15 per cent of the gross amount of the dividends (...)’’
4.6. Het Commentary houdt in:
‘’(...) 12. (...) the limitation of tax in the State of source is not available when an intermediary, such as an agent or nominee, is interposed between the beneficiary and the payer, unless the beneficial owner is a resident of the other Contracting State. (...) 18. Paragraph 2 (...) 20. (...) does not specify whether or not the relief in the State of source should be conditional upon the dividends being subject to tax in the State of residence. This question can be settled by bilateral negotiations. (...) 22. Attention is drawn generally to the following case: the beneficial owner of the dividends arising in a Contracting State is a company resident of the other Contracting State; all or part of its capital is held by shareholders resident outside that other State; (...) it enjoys preferential taxation treatment (...) The question may arise whether in the case of such a company it is justifiable to allow in the State of source of the dividends the limitation of tax which is provided in paragraph 2. It may be appropriate, when bilateral negotiations are being conducted, to agree upon special exceptions to the taxing rule laid down in this Article, in order to define the treatment applicable to such companies. (...)’’
4.7. Bij de voorbereiding van de Wet van 4 februari 1981, Stb. 40, tot goedkeuring van een verdrag met Korea, betoogden de bewindslieden (Nota naar aanleiding van het verslag, ontvangen 9 mei 1980, zitting 1979-1980 - 15.517, nr. 7, blz. 2, 1e al.):
‘’(...) De bedoeling van de introductie van het begrip ‘’beneficial owner’’ is vast te leggen dat niet iedere ontvanger van de (...) opbrengsten recht heeft op de overeengekomen verlaging van de bronheffing van het land waarvan de schuldenaar inwoner is, maar alleen de uiteindelijk gerechtigde die inwoner is van de andere verdragspartij. Er zijn echter landen waar het onderscheid tussen ontvanger en uiteindelijk gerechtigde moeilijk te maken is in het geval dat de ontvanger een lichaam is. In die situatie is moeilijk vast te stellen of het lichaam de dividenden (...) krachtens eigen recht geniet dan wel ten behoeve van een derde.’’
4.8. Het Verdrag van 1980 houdt in:
‘’(...)
Art. 10. 1. Dividenden verkregen van een lichaam dat inwoner is van een van de Staten door een inwoner van de andere Staat, mogen in (...) 2. (1e al.) (...) de Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden inwoner van de andere Staat is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden: (...) b. (...) 15 percent van het brutobedrag van de dividenden. (...) 6. (1e volzin) Indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een van de Staten, 10 percent of meer van de soort aandelen waarop de dividenden zijn uitbetaald in eigendom heeft en in die Staat ter zake van die dividenden niet wordt belast, vindt het tweede lid (...) van dit artikel geen toepassing voor zover de dividenden slechts kunnen zijn betaald uit winst (...) welke het lichaam dat de dividenden betaalt, behaalde (...) in een tijdvak dat twaalf maanden of langer voor de relevante datum eindigt. (3e volzin) Dit lid is alleen dan van toepassing, indien de aandelen in de eerste plaats werden verkregen ten einde de voordelen van dit artikel te genieten en niet op grond van bonafide zakelijke overwegingen. (...)
Art. 27.(...) 5. De verminderingen (...) van belasting in de bronstaat waarop [artikel] 10 (...) betrekking [heeft], worden verleend volgens de procedure die (met inachtneming van de belastingwetgeving van die Staat) door de bevoegde autoriteiten van de Staten zal worden vastgesteld. 6. Indien aan de bron geheven belasting het bedrag aan belasting dat ingevolge de bepalingen van [artikel] 10 (...) mag worden geheven, overtreft, wordt het meerdere (...) teruggegeven (...)’’
4.9. De Nederlandse Toelichtende nota bij het Verdrag van 1980 (1980-1981 – 16.664, nr. 1 blzz. 2 e.v.) hield in: de (blz. 2, 2e al.)
‘’(...) besprekingen (...) zijn (...) aangegrepen om een aantal wijzigingen in de bepalingen van de bestaande overeenkomst aan te brengen, in het bijzonder ten einde deze aan te passen aan de ontwikkelingen die zich op het stuk van het internationale belastingrecht de laatste jaren hebben voorgedaan, en welke zijn verwoord in het OESO-modelverdrag van 1977. Een en ander leidt echter slechts in beperkte mate tot materiële wijzigingen ten opzichte van de tot dusverre geldende regeling.’’
4.10. Art. 3 van de Beschikking van de Staatssecretaris van 13 juli 1981, nr. 081-793, Stcrt. 130, houdt in:
‘’1. Een inwoner van het Verenigd Koninkrijk (...), die ingevolge artikel 10, tweede lid, letter
b, van de Overeenkomst aanspraak heeft op vermindering van dividendbelasting op de opbrengst van aandelen (...), heeft recht op teruggaaf van hetgeen aan dividendbelasting meer is ingehouden dan 15 percent. 2. (1e volzin) Tot het verkrijgen van de teruggaaf levert de belanghebbende (...) een ingevulde en ondertekende verklaring in (...) op een formulier (...) ‘’Inkomstenbelasting nr. 92 V.K. (1980)’’ (...)’’
Het formulier ‘’Inkomstenbelasting nr. 92 V.K. (1980)’’ is afgedrukt in ‘’Nederlandse regelingen van internationaal belastingrecht’’, alsvoren, Groot-Brittannië en Noord-Ierland 1980, art. 10, aant. 30, blzz. 81 e.v. (Suppl. 140 (mei 1991)). Volgens dit formulier verklaart de verzoeker,
‘’(blz. 81) (...) 3. (...) dat hij uit hoofde van zijn eigendomsrechten met betrekking tot de (...) in kolom (a) vermelde effecten, op de (...) datum (s) van betaalbaarstelling uiteindelijk gerechtigd is (was, zal zijn) tot de (...) inkomsten. (...) (blz. 82) (...) 7. (...) dat hij de (...) in kolom (a) vermelde effecten niet heeft verkregen ingevolge enige overeenkomst (...), waarbij hij is overeengekomen (...) de effecten weer te verkopen (...)’’
Blijkens het opschrift van kolom (a) worden aldaar vermeld (blz. 81):
‘’(...) Aantal en soort der aandelen (...)’’
4.11. International Bureau of Fiscal Documentation, European Taxation 1981, betoogt:
‘’(blz. 143, onder I, B, 2, b) (...) A somewhat innovative approach to countering international tax avoidance via the use of treaty provisions is the application of the concept of ‘’beneficial ownership’’. (...) The term ‘’beneficial ownership’’ is used to indicate a situation where a person is
reallyentitled to income which is actually received on his behalf by another person who may or may not be the owner in the formal, i.e. legal, sense and whose ownership may be qualified as fictitious. In a treaty context, this principle operates such that the advantageous tax treatment of income under the treaty is only available if the recipient of the income is not just the ‘’legal’’, but also the ‘’economic’’ or beneficial owner of the income. (...) This concept is significant, since it often occurs that the beneficial (or ‘’economic’’) owner of income cannot make use of treaty provisions, and therefore transfers his rights to a person who
isentitled to treaty benefits by transforming his direct entitlement to the income into another right vis-à-vis the other the other person. In most instances there is nothing illegal in this, but it is understandable, and often also acceptable, that the tax authorities and the courts do not wish to recognize such a transaction - at least when it is purely artificial - which, then, leads to favorable tax consequences, and that legal provisions are therefore introduced to counteract the tax benefits resulting therefrom. Thus, the beneficial ownership concept, which is inserted most frequently in the dividend, interest and royalty articles of tax treaties, (...) is designed to preclude that residents of third countries actually, i.e. economically, entitled to the income are able to gain an unintended access to treaty benefits by appointing an agent or nominee in a treaty country. (blz. 150, onder III, B) (...) it is argued by most experts that (...) the ‘’beneficial ownership’’ concept is (...) meant to enable the tax authorities to distinguish between the legal owner and the economic owner of the income if it appears that the legal owner receives the income on behalf of another person, the economic owner, and is under a direct obligation (contractual or otherwise) to pass the income on to the economic owner as he receives it. The relationship between a company (...) and its shareholders is different. Even if the company would be obliged to redistribute its entire income to its shareholders, they are only entitled to receive a dividend from the company and there is no direct entitlement to the income earned by the company and thus, according to this viewpoint, no ‘’beneficial ownership’’ of the company's income for the shareholders (...)’’
4.12. D.R. Davies, Principles of International Double Taxation Relief, 1985, betoogt (nr. 3.27, blz. 50):
‘’(...) recent U.K. double tax treaties, following the 1977 OECD Model, reserve treaty benefits in respect of dividends, interest and royalties to the ‘’beneficial owner’’ of such payments, which may prevent the more obvious forms of treaty abuse. (...)’’
4.13. De Staatssecretaris antwoordde op vragen uit de Tweede Kamer (Algemeen fiscaal verdragsbeleid, Lijst van antwoorden, 1987-1988 – 20.365, nr. 5):
‘’(blz. 13) (...) 40 Evenals de begrippen goede trouw in het nationale privaatrecht, beginselen van behoorlijk bestuur in het nationale administratieve recht en goed koopmansgebruik in het nationale belastingrecht wordt het begrip uiteindelijk gerechtigde in het internationale belastingrecht sterk door feitelijke omstandigheden bepaald. Het is daarom niet doenlijk dit begrip in de belastingverdragen in algemene zin nadere inhoud te geven. Aanbevelingen op dit terrein ontbreken in het OESO-modelverdrag dan ook geheel. (...) (blz. 16) (...) 51 (2e al.) (...) Daarbij stelt Nederland zich op het standpunt, dat de belanghebbende niet als uiteindelijk gerechtigde kan worden beschouwd indien hij bij voorbeeld op grond van contractuele verplichtingen gehouden is het overgrote deel van de ontvangen opbrengsten aan derden door te betalen. (...)’’
4.14. M. Romyn in ‘’Van Dijck Bundel’’, 1988, blz. 311, noot 4, betoogt:
‘’ ‘’Uiteindelijk gerechtigde’’ is de in de Nederlandse verdragen gebruikelijke vertaling van het Engelse ‘’beneficial owner’’; alternatieve vertalingen zijn ‘’werkelijk gerechtigde’’ of ‘’economisch eigenaar’’, zij het dat deze termen niet veel meer licht doen schijnen op de bedoeling van de voorwaarde. (...)’’
Romyn vervolgt:
‘’(blz. 311) (...) Het globale doel van de eis kan als volgt worden verduidelijkt. Stel dat C (...) woont in C-land en is gerechtigd tot dividend (...) verschuldigd door D (...), woonachtig in D-land. Stel voorts dat géén belastingverdrag van kracht is tussen C-land en D-land, maar wel een verdrag tussen T-land en D-land. Dit betekent dat D-land op betalingen aan inwoners van C-land zijn bronheffingen onverkort kan toepassen. Op betalingen aan inwoners van T-land zijn daarentegen in beginsel de beperkingen van het verdrag van toepassing. C zou nu kunnen (blz. 312) overwegen tussenpersoon T, woonachtig in T-land, in te schakelen om het dividend (...) te incasseren om op deze wijze ook de voordelen van het verdrag tussen D-land en T-land deelachtig te worden. Als T niet ‘’uiteindelijk gerechtigd’’ is tot de desbetreffende betalingen slaagt C onder een verdrag conform het OESO-model echter niet in deze opzet. De voorwaarde van de uiteindelijke gerechtigdheid richt zich tegen bepaalde vormen van ‘’
treaty shopping’’, zij het mogelijk slechts de meest voor de hand liggende. (...) (blz. 316) (...) Voor Nederland speelt (...) het nationale recht geen rol en zal een contekstuele betekenis moeten worden gevonden. In dit verband is van belang dat het commentaar bij het OESO-modelverdrag uit gaat van een beperkte toepassing van de anti-treaty shopping bepaling. Het commentaar vermeldt namelijk dat de beperking van het heffingsrecht van de bronstaat niet toepasselijk is als een tussenpersoon, zoals een
agentof
nominee(blz. 317) wordt geschakeld tussen de uiteindelijk gerechtigde en de betaler (...) Het begrip ‘’nominee’’ heeft geen specifieke juridische betekenis anders dan ‘’een persoon die handelt voor een ander in zijn plaats’’. Het gebruik van deze term in het OESO-commentaar verheldert de betekenis van het begrip uiteindelijk gerechtigde niet verder. (...) (blz. 319) (...) Tekst noch commentaar van het OESO-modelverdrag geven naar mijn mening (...) ruimte om de onderhavige bepaling toe te passen buiten formele ‘’agency’’ en ‘’nominee’’-verhoudingen. Dit betekent dat feitelijk doorbetalingsverplichtingen buiten aanmerking dienen te worden gelaten, zolang deze verplichtingen niet rechtstreeks zijn gekoppeld aan de afzonderlijke ontvangsten als zodanig.’’
4.15. In mijn conclusie d.d. 21 november 1988 voor HR 28 juni 1989, nr. 25.451, BNB 1990/45 met noot J. Hoogendoorn, betoogde ik (onder 2.7, blz. 340),
‘’(...) dat het OECD Committee on Fiscal Affairs weliswaar de bescherming (...) wilde onthouden aan ‘’an intermediary, such as an agent or nominee’’, maar tevens vennootschappen met achterliggende buitenlandse belangen daartoe niet als zodanig rekende.’’
4.16. ‘’Klaus Vogel on Double Taxation Conventions’’, 1991, Preface to Articles 10 to 12, onder II, 1, betoogt:
‘’(blz. 456) (...) 7 b) The term ‘’beneficial owner’’ (in French ‘’
bénéficiaire effectif’’, in German
‘’Nutzungsberechtigter’’) is a term which was not generally used before. It appears that in English private law, the terms ‘’beneficiary’’ or ‘’beneficial owner’’ are used to designate a person who benefits financially from property held by another - such as by a trust. But that is merely a meaning ascribed to it by common usage rather than by a precisely defined legal term. (...) 8 The first and foremost reason why the term cannot be interpreted by reference to the domestic law of the State applying the treaty is that none of the national tax systems in question offer a precise definition of the terms (...) The terms must, therefore, be interpreted with reference to the context of the treaty, and particularly with a view to the purpose pursued by the restriction. All that MC Comm. has to say to elucidate the matter is that treaty benefits should not be available when a third person - an ‘’intermediary’’ (
‘’intermédiaire’’) such as an agent or nominee (‘
’agent ou autre mandataire’’) - is interposed between the beneficiary and the payer (...) Further help can be derived from the fact that the terms chosen points toward ‘’benefit’’ (
bénéfice, Nutzen), and in the French text even to real benefit (
effectif). Even the term which the Committee on Fiscal Affairs initially considered adopting instead of ‘’beneficial owner’’, viz. ‘’final recipient’’, points in the same direction. Treaty benefits should not be granted with a view to a formal title to dividends, interest or royalties, but to the ‘’real’’ title. In other words, the old (blz. 457) dispute of ‘’form versus substance’’ should be decided in favour of ‘’substance’’. In this connection, the entitlement at issue in these instances is determined by reference to domestic - private - law. But - to repeat this once again - the question of when such entitlement is not merely a formal one, is a matter to be decided under treaty law. 9 The ‘’substance’’ of the right to receive certain yields has a dual aspect. The first is the right to decide whether or not a yield should be realized - i.e. whether the capital or other assets should be used or made available for use - the second is the right to dispose of the yield. Ownership is merely formal, if the owner is fettered in regard to both aspects either in law or in fact. On the other hand, recourse to the treaty is justified - i.e. is not improper - if he who is entitled under private law is free to wield at least one of the powers referred to. Hence, the ‘’beneficial owner’’ is he who is free to decide (1) whether or not the capital or other assets should be used or made available for use by others or (2) on how the yields therefrom should be used or (3) both. The MC's do not require the beneficial owner also to be the legal owner of the right or property giving rise to the payments (...) A usufructuary, therefore, also comes under the term ‘’beneficial owner’’ within the meaning of the MC's. (...) (blz. 458) (...) 12 e) Banks which undertake to collect dividends, interest or royalties for their customers normally are not in any way entitled to such payments and are, therefore, not even the formal owners nor consequently the ‘’recipients’’ within the meaning of Arts. 10 to 12 (...)’’
4.17. C. van Raad, Cursus Belastingrecht (Internationaal belastingrecht), nr. 3.4.3.A, blz. 147 (Suppl. 196 (augustus 1992)) betoogt:
‘’(...) In de verdragen (...) wordt voor de verlaging van de bronheffing niet verlangd dat degene aan wie de dividenden worden betaald inwoner van de andere staat is, doch dat de
uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden(de ‘’beneficial owner’’) inwoner van die staat is. Deze accentverlegging vloeit voort uit de wens om van de verdragstoepassing uit te sluiten inwoners van derde staten die via een intermediair in de verdragsstaat de verdragsvoordelen willen genieten. (...)’’
4.18. Het Hof heeft overwogen (onder 5.1, blz. 4),
‘’(...) dat belanghebbende heeft gekocht (...) een aantal vorderingen op dividenduitkeringen die geheel vaststonden en over enkele dagen tot uitkering zouden komen. Deze situatie laat niet toe om belanghebbende aan te merken als de uiteindelijke gerechtigde tot de dividenden.’’
4.19. Het vijfde middel maakt onderscheid tussen ‘’vorderingen op dividenduitkeringen’’ en dividendbewijzen of dividendcoupons.
4.20. Dit onderscheid dunkt mij niet ter zake. Zie N.E. Algra en H.R.W. Gokkel, Fockema Andreae's Juridisch woordenboek, 6e druk, 1990, blz. 137:
‘’Dividendbewijs, genummerd onderdeel van een aandeelbewijs (...) Bij vaststelling van een dividend wordt een dividendbewijs aangewezen. Dit bewijs geeft tegen overlegging recht op een uitkering in geld (...)’’
4.21. Het vijfde middel faalt.
4.22. Het tweede middel richt motiveringsklachten tegen 's Hofs beslissing, dat de belanghebbende als koopster van de gedeclareerde dividendbewijzen niet kan worden aangemerkt als de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden.
4.23. Naar de letter opgevat, kan het middel niet slagen, want het betreft hier een zuiver rechtsoordeel en dat kan niet bestreden worden met motiveringsklachten.
4.24. Blijkens de uitwerking doelt de belanghebbende hier evenwel op argumenten van rechtskundige aard, weshalve ik het middel lees alsmede een rechtsklacht omvattend.
4.25. Deze rechtsklacht lijkt mij gegrond.
4.26. Immers werd de belanghebbende door aankoop en betaling van de gedeclareerde, nog niet betaalbare dividendbewijzen gerechtigd tot de uitkering van de dividenden, waarna zij daarover vrijelijk te haren eigen behoeve kon beschikken.
4.27. Daaraan kan niet afdoen, dat zij ten tijde van de aankoop praktisch vast staande waarden ontving. Zij betaalde daarvoor immers koopprijzen die in de vrije onderhandelingssfeer tussen haar en de verkoopster werden bepaald en die zekere risico's, ook al was het voor korte tijd, voor haar rekening lieten. Men denke daarbij aan valuta- en solvabiliteitsrisico's.
4.28. Ik meen daarom, dat de belanghebbende de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden was en dat daar niet aan afdoet dat haar verkoopster de ‘’uiteindelijk gerechtigde’’ was tot de verkoopprijzen; dat is immers iets anders dan de dividenden zelf.
4.29. Ik meen dan ook, dat de in het tweede middel, zoals ik het lees, neergelegde rechtsklacht slaagt.
4.30. Ik merk nog op, dat de Staatssecretaris zich beroept op (vertoogschrift in cassatie, blz. 1)
‘’(...) belanghebbendes hoedanigheid als effectenmakelaar, voor wie het gebruikelijk is om slechts als intermediair ten behoeve van derden werkzaam te zijn (...)’’,
maar de hierin te lezen stelling, die niet eerder in de procedure is gelanceerd, kan niet voor het eerst in cassatie aan de orde komen.