ECLI:NL:PHR:1994:31

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
15 februari 1994
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
96.583
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • M. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rijden onder invloed en de geldigheid van bloedonderzoek na defect aan ademanalyseapparaat

In deze zaak gaat het om een verzoek tot cassatie van een verdachte die is veroordeeld voor rijden onder invloed van alcohol. De verdachte, bijgestaan door mr. R.J. Baumgardt, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage, dat op 17 mei 1993 het vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Rotterdam heeft vernietigd. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van f 500,- subsidiair 10 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

De verdachte betwist de bewezenverklaring en stelt dat het hof ten onrechte heeft vertrouwd op een rapport van het Gerechtelijk Laboratorium, waarin het alcoholgehalte van haar bloed wordt vermeld. De verdediging stelt dat de bloedproef niet had mogen worden afgenomen, omdat er geen ademonderzoek heeft plaatsgevonden dat voldoet aan de wettelijke eisen, met name de 20-minutentermijn zoals vastgelegd in artikel 6 van het Besluit alcoholonderzoeken. Het hof heeft echter geoordeeld dat, zelfs als het ademonderzoek niet binnen de vereiste termijn is uitgevoerd, de verdachte niet in haar belangen is geschaad, omdat het ademanalyseapparaat defect was en het onderzoek naar het ademalcoholgehalte niet kon worden voltooid.

De conclusie van de advocaat-generaal, mr. M. van Dorst, is dat het hof terecht heeft geoordeeld dat de weg naar de bloedproef open lag, gezien de defecten aan het ademanalyseapparaat. De advocaat-generaal wijst op de wetsgeschiedenis en concludeert dat het middel faalt. Er zijn geen gronden gevonden voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

Nr. 96.583
Zitting 15 februari 1994
Mr Van Dorst
Conclusie inzake:
[verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1. Verzoekster tot cassatie is bij arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 17 mei 1993, bij welk arrest het vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 1 november 1991 is vernietigd, wegens "handelen in strijd met artikel 26, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet" veroordeeld tot een geldboete van f 500,- subsidiair 10 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
2. Van de zijde van verzoekster is tegen deze veroordeling beroep in cassatie ingesteld. Namens verzoekster heeft mr R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel houdt in dat het hof de bewezenverklaring ten onrechte mede heeft doen steunen op de inhoud van een rapport van het Gerechtelijk Laboratorium waarin het resultaat van de bepaling van het alcoholgehalte van het van de verzoekster afgenomen bloed wordt vermeld. De bloedproef had niet mogen worden afgenomen, aldus de steller van het middel, omdat daaraan niet een ademonderzoek in de zin van art. 26.2.a WVW is voorafgegaan: het ‘ademonderzoek’ dat wèl heeft plaatsgehad kan niet als zodanig gelden omdat niet vaststaat dat de 20 minuten-termijn van art. 6 Besluit alcoholonderzoeken in acht is genomen.
4. Met betrekking tot een ten aanzien van de adem-/bloedproef gevoerd verweer houdt het bestreden arrest onder meer in:
"Ook indien het zo zou zijn dat het onderzoek in de zin van artikel 26 van de WVW (ademanalyse) is aangevangen binnen 20 minuten na het eerste directe contact van de opsporingsambtenaar met de verdachte, dan nog is de verdachte niet in enig belang haar gewaarborgd bij of krachtens de bepalingen van de WVW geschaad, nu als gevolg van een defect aan het ademanalyseapparaat het onderzoek naar het ademalcoholgehalte van de verdachte niet kon worden voltooid. In dit verband kon de verdachte dan ook om haar medewerking aan een bloedonderzoek worden verzocht".
5. Ik meen dat het hof zonder te doen blijken van een onjuiste rechtsopvatting aldus heeft kunnen oordelen. Ik wijs hiertoe op de memorie van toelichting bij de Wet van 1 juli 1987, Stb. 315 — bij welke wet de ademanalyse werd ingevoerd —, waarin wordt opgemerkt (Kamerstuk 19 285 nr 3 blz. 8):
"(…) kunnen zich in de praktijk verschillende situaties voordoen, waarin de verdachte weliswaar medewerking verleent aan de uitvoering van de ademproef doch zonder dat deze kan worden voltooid. Dit kan het gevolg zijn van al dan niet gesimuleerd onvermogen van de verdachte, maar ook van technische gebreken of verkeerde bediening van de apparatuur. Omdat de precieze oorzaak van dit falen vaak niet kan worden achterhaald en de rechtszekerheid toch een duidelijke oplossing vraagt, is in de voorgestelde regeling van artikel 33a, vierde lid, ook voor dit geval de mogelijkheid van een bloedproef voorzien".
Zie voorts de nota van toelichting bij art. 9 van het Besluit alcoholonderzoeken, Stb. 1987, 432 (blz. 8) alsook de conclusie van mr Meijers voor HR NJ 1992, 219.
6. Uitgaande van het feitelijke gegeven dat het ademanalyseapparaat defect was, oordeelde het hof dus terecht dat de weg naar de bloedproef open lag; zie ook het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Roermond VR 1993, 16. Daarmee verliest de vraag of de — niet uitvoerbare — ademproef net wel of net niet binnen 20 minuten aanving als bedoeld in art. 6 Besluit alcoholonderzoeken, elke betekenis.
7. Volledigheidshalve voeg ik hieraan toe dat uit de gedingstukken blijkt dat op 18 november 1989 een arts door middel van een venapunctie bloed van de verzoekster heeft afgenomen, en dat ook overigens aan de wettelijke voorwaarden met betrekking tot de bloedproef is voldaan.
8. Het middel faalt.
9. Gronden waarop Uw Raad gebruik zou behoren te maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
10. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,