ECLI:NL:PHR:1994:27
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Meijers
- Rechtspraak.nl
Terbeschikkingstelling met dwangverpleging en de beoordeling van gevaar voor de maatschappij
In deze zaak heeft het gerechtshof te 's-Hertogenbosch de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren en zijn terbeschikkingstelling met dwangverpleging gelast, met verbeurdverklaring van inbeslaggenomen voorwerpen. De bewezen feiten omvatten wederrechtelijke vrijheidsberoving en verkrachting. De verdediging heeft twee middelen voorgesteld. Het eerste middel betwist de maatstaf die het hof heeft gehanteerd bij de terbeschikkingstelling, met de stelling dat de kans op herhaling niet uitgesloten mag worden geacht. De verdediging stelt dat het hof hiermee afwijkt van de wettelijke vereisten, die vereisen dat gevaar voor de maatschappij aannemelijk moet zijn.
De relevante artikelen, 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht, zijn van toepassing zoals deze golden voor de inwerkingtreding van de wet op 15 januari 1994. Deze artikelen stellen dat terbeschikkingstelling met dwangverpleging kan worden bevolen indien de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dat eist. De feitenrechter moet dit beoordelen aan de hand van zijn eigen waardering van de ernst van de gepleegde delicten en prognoses van deskundigen over het gevaar van herhaling.
Het hof heeft geoordeeld dat de kans op herhaling niet uitgesloten kan worden geacht, en dit oordeel is volgens de Hoge Raad toereikend gemotiveerd en niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van het hof, gelet op de feiten en omstandigheden, niet verder kan worden getoetst in cassatie. Het tweede middel, dat betrekking heeft op de motivering van de verbeurdverklaring, is eveneens ongegrond. De overweging van het hof dat het videobandje een voorwerp is dat met betrekking tot de bewezen feiten is gebruikt, is niet onbegrijpelijk. De Procureur-Generaal concludeert tot verwerping van het beroep.