4.2 Onderdeel a miskent dat het Hof op beide in het onderdeel genoemde mogelijkheden is ingegaan.
Onderdeel b betoogt met een beroep op HR 24 mei 1985, NJ 1985, 732 en HR 13 december 1985, b.a. rov. (rov. 3.6) dat het op de weg van ABP lag om gegevens, feiten en omstandigheden met betrekking tot de hertrouwkans te stellen en te bewijzen.
In deze arresten is — voor zover hier van belang — geoordeeld dat in geval van een verhaalsactie op de aansprakelijke persoon niet ‘’een andere stelplicht en bewijslast rusten dan op hem zouden hebben gerust ware hij door de getroffene of diens nagelaten betrekkingen zelf aangesproken tot schadevergoeding.’’ De vraag is dus hoe het met stelplicht en bewijslast met betrekking tot de hertrouwkans zit, wanneer de weduwe zelf ageert. Ik zou menen dat uit de algemene regel van art. 177 Rv. voortvloeit dat het dan op de weg van de aansprakelijke persoon ligt om te stellen en eventueel te bewijzen dat de weduwe is hertrouwd of dat er een kans is dat zij dat zal gaan doen: deze beroept zich er immers op dat de aansprakelijkheid door hertrouwen is geëindigd of zal gaan eindigen. Men kan zich overigens afvragen, zeker wanneer het — zoals hier — om hertrouwkansen in de toekomst gaat, of strakke regels van stelplicht en bewijslast op hun plaats zijn. De rechter is immers bij de begroting van de schade niet gebonden aan de gewone regels van stelplicht en bewijs. Zie o.m. HR 18 april 1986, NJ 1986, 587 (G) en MvA II op art. 6:97, Parl. Gesch. blz. 339. De klacht faalt dus.
De klacht van onderdeel b over de beschikbaarheid van betrouwbare statistische gegevens faalt, omdat hetgeen het Hof daarover zegt niet onbegrijpelijk is. Bovendien zegt het Hof niet, zoals het onderdeel stelt, dat die gegevens zijn ‘’vereist’’.
Onderdeel c acht onbegrijpelijk 's Hofs oordeel dat NN ‘’ingebreke (is) concrete feiten en omstandigheden te stellen die het verantwoord maken te verwachten dat de weduwe zal hertrouwen’’, aangezien NN de in het onderdeel genoemde omstandigheden heeft gesteld. Ik heb begrip voor deze klacht, maar denk toch dat zij faalt. Het Hof zegt niet dat NN geen concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld; het zegt slechts dat NN geen concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld die het verantwoord maken hertrouwen te verwachten. Het Hof vindt dus dat de gestelde omstandigheden niet voldoende zijn. Men kan er verschillend over denken, maar dit is niet onbegrijpelijk, zeker niet tegen de achtergrond van de door het Hof beleden terughoudendheid.
Onderdeel d heeft betrekking op deze terughoudendheid. Wat het Hof daaromtrent overweegt is niet onbegrijpelijk en geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Er is, anders dan het onderdeel suggereert, wel degelijk verschil tussen de hertrouwkans en de sterftekans: eens moeten wij allen sterven, maar lang niet zeker is dat een weduwe zal hertrouwen.
Onderdeel e bouwt voort op de voorafgaande onderdelen en moet het lot daarvan delen.