ECLI:NL:PHR:1993:52
Parket bij de Hoge Raad
- M. Mok
- Rechtspraak.nl
Verjaring van vorderingen tot betaling van pensioenpremies en de toepassing van art. 2012 (oud) BW
In deze zaak gaat het om een geschil tussen [eiser] en [verweerster] B.V. over de niet-afgedragen ouderdomspensioenpremies. [eiser] was in dienst bij [verweerster] en stelt dat de werkgever zijn verplichtingen jegens de Stichting Sociaal Fonds Bouwnijverheid (SFB) niet is nagekomen. De zaak begint met een dagvaarding door [eiser] voor de kantonrechter te Tilburg, waarin hij vordert dat [verweerster] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van f 12.851,05, dat hij meent recht te hebben op basis van de niet-afgedragen pensioenpremies. [verweerster] verweert zich met een beroep op verjaring volgens art. 2012 (oud) BW, omdat er meer dan vijf jaar verstreken zou zijn sinds de vordering opeisbaar werd.
De kantonrechter wijst de vordering af op basis van verjaring. [eiser] gaat in hoger beroep bij de rechtbank te Breda, die het vonnis van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigt, maar de afwijzing van de vordering bevestigt. [eiser] stelt in cassatie dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn vordering verjaard is. De Hoge Raad behandelt de zaak en concludeert dat de rechtbank op onjuiste gronden heeft geoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de verplichting van [verweerster] om pensioenpremies af te dragen aan de SFB onderdeel uitmaakt van het salaris van [eiser] en dat de verjaringstermijn van art. 2012 (oud) BW niet van toepassing is in deze context. De Hoge Raad vernietigt het bestreden vonnis en verwijst de zaak terug naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.