Conclusie
Inleiding
aWCA neergelegde stelsel van bevoegdheden en verplichtingen van de Minister van VROM.
nahet vonnis van de President). Naar mijn hierna onder 5 en 6 te onderbouwen mening vormt deze invoering een omslagpunt wat betreft onze ontvankelijkheidsvraag (in dier voege dat de Staat vóór dat tijdstip wel, maar na dat tijdstip niet meer ontvankelijk is).
vóórde invoering van de bestuurlijke dwangsom niet ontvankelijk moet worden verklaard, moet dat na de invoering a fortiori gebeuren.)
Het wettelijk kader
aWCA een hoofdrol. Dit artikel is ingevoegd bij de wet van 7 juli 1988, Stb. 331, houdende wijziging van de wet chemische afvalstoffen (uitvoering EG-richtlijnen inzake grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen), in werking getreden op
agebruik kan maken van het kort geding. Wel zegt de memorie van toelichting (Tweede Kamer, 1987-1988, 20584, nr. 3) blz. 17 dat met het derde lid “wordt zeker gesteld dat in geval van door de Minister te maken kosten in verband met het terugzenden of verwijderen van onterecht in ons land in- of uitgevoerde chemische afvalstoffen als bedoeld in art. 16, sprake is van een belang dat artikel 1401 BW beoogt te beschermen”.
ane.v.) van de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne (WABM), zoals dit gegolden heeft tot
Benckiser
aWCA biedt hiervoor steun.
aWCA. Hoewel ook andere geluiden omtrent het gebruik van de term “in het midden blijven” in arresten van de Hoge Raad worden vernomen, moet mijns inziens de term worden gelezen zoals hij er staat: het is een open, nog niet besliste vraag of na invoering van art. 49
ahetzelfde heeft te gelden. Het Hof heeft de vraag dan ook terecht als een open vraag behandeld.
Windmill
Ik beperk me hier opnieuw tot het bespreken van enkele punten die voor onze zaak van belang zijn. Het gaat daarbij vooral om het punt van het “vergelijkbare resultaat”.
5. Staat sedert 1990 de privaatrechtelijke weg open?
Het middel
aWCA de weg van het kort geding open? Ik heb hiervoor in 1.3 al uitgelegd waarom ik bij de beantwoording van deze vraag kortheid zal betrachten. Voorts heb ik in 3.3 gezegd dat het hier om een open vraag gaat.
Al met al meen ik dat het Hof de betekenis van de dwangsom bagatelliseert en dat mede daarom
aop het stuk van de doorkruising zodanige verschillen zijn dat ten aanzien van art. 49
aeen ander antwoord geboden zou zijn. Ik zie ook niet dat een van de in het Windmill-arrest genoemde aanknopingspunten houvast geeft om te concluderen tot onaanvaardbare doorkruising. Daarbij komt dat het afsluiten van de privaatrechtelijke weg, zolang de bestuurlijke dwangsom ontbreekt, onwenselijk is: men onthoudt de overheid een effectief middel in de, naar ieders oordeel, belangrijke strijd tegen aantasting van het milieu.
Conclusie